ECLI:NL:HR:2015:1251

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
14/04508
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van valse documenten en de beoordeling van feitelijke heerschappij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van diefstal van vier zeecontainers met daarin Ferronickel Granules, toebehorende aan [A] B.V. en [B]. De verdachte had gebruik gemaakt van een valse kopie van een 'toestemming tot wegvoering' om de containers uit de macht van de rechthebbende te halen. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte zich feitelijke heerschappij over de goederen had verschaft, wat volgens de Hoge Raad voldoende was voor een veroordeling wegens diefstal in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarbij werd benadrukt dat voor een veroordeling ter zake van diefstal vereist is dat de dader zich de feitelijke heerschappij over het goed heeft verschaft of dit aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken. De vraag of hiervan sprake is, is afhankelijk van feitelijke waarderingen die in cassatie slechts beperkt kunnen worden getoetst. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat de bewijsvoering voldoende was om de diefstal vast te stellen.

Daarnaast werd een middel van de verdachte gegrond verklaard, omdat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 108 dagen naar 101 dagen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

19 mei 2015
Strafkamer
nr. 14/04508
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 november 2013, nummer 22/005884-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. H.M.W. Daamen en mr. J.W.E. Luiten, beiden advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de aan de verdachte verweten gedraging kan worden aangemerkt als "wegnemen" in de zin van art. 310 Sr. Volgens de toelichting op het middel is hier sprake van oplichting en niet van diefstal.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging onder 1 heeft het Hof bewezenverklaard dat de verdachte:
"op 26 mei 2012 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vier zeecontainers met daarin Ferronickel Granules (te weten containers met nummer [001] en [002] en [003] en [004]), toebehorende aan [A] B.V. en [B]."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
"Namens de verdachte is tevens het verweer gevoerd dat geen sprake is van diefstal omdat de wegnemingshandeling ontbreekt. Het goed is slechts afgegeven nadat medewerkers van de Containerterminal daartoe waren bewogen, aldus - zakelijk weergegeven - de raadsvrouw van de verdachte.
Dat verweer wordt eveneens verworpen. Daartoe wordt overwogen dat de verdachte telkens gebruik heeft gemaakt van een valse kopie van een zogeheten 'toestemming tot wegvoering' (...). Het valse document is door de verdachte gebruikt om de containers uit de macht van de rechthebbende te halen. Door het tonen van dat document heeft de verdachte de vier containers bij de terminal meegekregen. Dat daarvoor de medewerking van medewerkers van de Containerterminal nodig was die de containers (al dan niet geautomatiseerd) lieten plaatsen op de vrachtwagen, doet er niet aan af dat sprake is van wegneming. Die medewerking is slechts instrumenteel en in wezen niet anders dan wanneer sprake is van een volledig geautomatiseerd afgifteproces zoals bij een geldautomaat. Een dergelijk afgifteproces van geld met een valse pinpas is door de Hoge Raad aangemerkt als het wegnemen van geld met een valse sleutel (vergelijk: HR 8 december 1992, 92739, LJN: ZC8478 en HR 19 april 2005, 02337/04, LJN: AS9237). De feitelijke gang van zaken die uit de bewijsmiddelen blijkt, levert in dit geval daarom een diefstal op. Dat de 'valse sleutel' in de tenlastelegging niet als strafverzwarende omstandigheid is opgenomen, doet daar ook overigens niet aan af."
2.3.
Voor een veroordeling ter zake van diefstal van een aan een ander toebehorend goed - een en ander als bedoeld in art. 310 Sr - is onder meer vereist dat de dader zich de feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken. Of daarvan sprake is, is mede afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard die in cassatie slechts in beperkte mate kunnen worden getoetst (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627, NJ 2013/159).
2.4.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte door middel van het gebruik van een valse kopie van een "toestemming tot wegvoering" de in de bewezenverklaring genoemde goederen uit de macht van de rechthebbende heeft gehaald. Het Hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld dat de verdachte zich aldus een zodanige feitelijke heerschappij over die goederen heeft verschaft dat sprake is van wegneming in de zin van art. 310 Sr. Dat oordeel geeft - gelet op de blijkens de hierboven weergegeven bewijsvoering vastgestelde gang van zaken - niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is naar de eis der wet met redenen omkleed. Dat de verdachte mogelijkerwijs ook ter zake van oplichting had kunnen worden vervolgd, maakt dit niet anders (vgl. HR 2 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5232, NJ 2009/281).
2.5.
Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 108 dagen.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 101 dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 mei 2015.