Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
1 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de afwikkeling van een echtscheiding en de vraag of een overeenkomst tussen echtelieden tot overdracht van een woning voorwaardelijk was aangegaan. De man, verzoeker tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 20 februari 2014 was gegeven. De vrouw, verweerder in cassatie, is niet verschenen in deze procedure. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Gelderland en het gerechtshof, die relevant zijn voor het verloop van het geding. De man had geen verweerschrift ingediend, en de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel naar voren waren gebracht, niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de man, waarmee de beschikking van het hof in stand blijft.