Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de nakoming van een echtscheidingsconvenant tussen partijen, die op 1 oktober 1983 met elkaar zijn gehuwd en in juli 2009 feitelijk uit elkaar zijn gegaan. De vrouw heeft op 13 oktober 2010 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij zij ook verzocht om nevenvoorzieningen. Partijen hebben op 28 juli 2009 afspraken gemaakt over de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk, vastgelegd in een onderhandse akte. De vrouw verzoekt in hoger beroep het hof om vast te stellen dat partijen overeenstemming hebben bereikt over deze gevolgen en om de man te veroordelen tot medewerking aan de uitvoering van de afspraken, waaronder de levering van de woning aan haar.
Het hof oordeelt dat partijen gebonden zijn aan de overeenkomst van 28 juli 2009 en dat de man verplicht is om de woning aan de vrouw te leveren. De man heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw, en het hof wijst de verzoeken toe. De man wordt veroordeeld om binnen twee maanden zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de gemaakte afspraken, met een dwangsom van € 1.000,- per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 50.000,-. De beschikking van de rechtbank Gelderland van 23 april 2013 wordt vernietigd, en de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd.
De uitspraak benadrukt het belang van de nakoming van afspraken die in een echtscheidingsconvenant zijn vastgelegd, en bevestigt dat partijen aan deze afspraken gebonden blijven, ook als er later onenigheid ontstaat over de uitvoering ervan. Het hof stelt vast dat de man geen feiten heeft aangedragen die zouden rechtvaardigen dat hij niet meer aan de overeenkomst gebonden zou zijn. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de man onmiddellijk moet voldoen aan de veroordeling, ongeacht eventuele verdere rechtsmiddelen die hij zou kunnen aanwenden.