ECLI:NL:HR:2015:1174

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
30 april 2015
Zaaknummer
11/03763
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Uitspraak na prejudiciële beslissing
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van aftrek kosten monumentenpanden tot monumenten in Nederland en de relatie tot EU-recht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de beperking van de aftrek van onderhoudskosten voor monumentenpanden tot die monumenten die zich op Nederlands grondgebied bevinden. Dit arrest volgt op een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd vastgesteld dat artikel 49 VWEU niet in de weg staat aan een dergelijke nationale regeling, mits er een mogelijkheid is voor eigenaren van monumenten in andere lidstaten om ook in aanmerking te komen voor aftrek, als deze monumenten verband houden met het cultuurhistorisch erfgoed van de lidstaat die de regeling hanteert.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de Staatssecretaris niet in strijd handelt met het EU-recht door de aftrek te beperken tot monumenten op Nederlands grondgebied. De belanghebbende, die een kasteel in België bezit, heeft niet kunnen aantonen dat dit kasteel een element vormt van het Nederlands cultuurhistorisch erfgoed. Hierdoor heeft de Hoge Raad het oordeel van het Hof vernietigd en het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan de Staatssecretaris worden opgelegd. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van nationale belastingwetgeving in relatie tot Europese regelgeving en de bescherming van cultureel erfgoed.

Uitspraak

1 mei 2015
nr. 11/03763bis
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de
Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s‑Hertogenboschvan 7 juli 2011, nr. 09/00160, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij na te melden arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vragen.

1.Geding in cassatie

Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 1 februari 2013, nr. 11/03763, ECLI:NL:HR:2013:BW8359, BNB 2013/104, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.
Bij arrest van 18 december 2014, Staatssecretaris van Financiën tegen X, C‑87/13, ECLI:EU:C:2014:2459, BNB 2015/60 (hierna: het arrest), heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:
“Artikel 49 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die, teneinde het nationaal cultuurhistorisch erfgoed te beschermen, de aftrek van de kosten van monumentenpanden enkel mogelijk maakt voor eigenaren van monumenten die op zijn grondgebied zijn gelegen, voor zover deze mogelijkheid openstaat voor eigenaren van monumenten die, ondanks het feit dat zij op het grondgebied van een andere lidstaat zijn gelegen, verband kunnen houden met het cultuurhistorisch erfgoed van eerstbedoelde lidstaat.”
Zowel de Staatssecretaris als [X] (hierna: belanghebbende) heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op dit arrest.

2.Nadere beoordeling van het middel

2.1.
Uit de verklaring voor recht moet worden afgeleid dat artikel 49 VWEU zich er niet tegen verzet dat een lidstaat de aftrek van onderhoudskosten ter zake van monumenten beperkt tot die monumenten die op zijn grondgebied zijn gelegen, mits die aftrek ook openstaat ter zake van monumenten die weliswaar op het grondgebied van een andere lidstaat zijn gelegen, maar verband kunnen houden met het cultuurhistorisch erfgoed van eerstbedoelde lidstaat.
2.2.
Van voormeld verband met het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland is gelet op punt 33 van het arrest alleen dan sprake indien belanghebbende aannemelijk maakt dat het in België gelegen en door hem bewoonde kasteel (hierna: het kasteel) een element vormt van het Nederlands cultuurhistorisch erfgoed, en het kasteel, indien het op het grondgebied van Nederland zou zijn gelegen, in aanmerking zou doen komen voor bescherming op grond van de Monumentenwet 1988.
2.3.
De stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen dat het kasteel een element vormt van het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland. Het middel, dat ’s Hofs oordeel bestrijdt dat belanghebbende ter zake van het kasteel recht heeft op aftrek van onderhoudskosten, slaagt derhalve. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank, en
verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice‑president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2015.