In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de beperking van de aftrek van onderhoudskosten voor monumentenpanden tot die monumenten die zich op Nederlands grondgebied bevinden. Dit arrest volgt op een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd vastgesteld dat artikel 49 VWEU niet in de weg staat aan een dergelijke nationale regeling, mits er een mogelijkheid is voor eigenaren van monumenten in andere lidstaten om ook in aanmerking te komen voor aftrek, als deze monumenten verband houden met het cultuurhistorisch erfgoed van de lidstaat die de regeling hanteert.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de Staatssecretaris niet in strijd handelt met het EU-recht door de aftrek te beperken tot monumenten op Nederlands grondgebied. De belanghebbende, die een kasteel in België bezit, heeft niet kunnen aantonen dat dit kasteel een element vormt van het Nederlands cultuurhistorisch erfgoed. Hierdoor heeft de Hoge Raad het oordeel van het Hof vernietigd en het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard.
De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan de Staatssecretaris worden opgelegd. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van nationale belastingwetgeving in relatie tot Europese regelgeving en de bescherming van cultureel erfgoed.