ECLI:NL:HR:2015:1107

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
14/04309
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake inbeslagname van geheimhoudingsstukken en het verschoningsrecht van de advocaat

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de inbeslagname van geheimhoudingsstukken van een advocaat, klaagster, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen. De Rechtbank had het klaagschrift van de advocaat ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de inbeslaggenomen stukken voorwerp uitmaakten van het strafbare feit of tot het begaan daarvan hadden gediend. De Hoge Raad oordeelt dat de motivering van de Rechtbank ontoereikend is. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en stelt dat het oordeel van de Rechtbank niet voldoende is onderbouwd, vooral met betrekking tot de uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang van de waarheidsvinding zou moeten prevaleren boven het verschoningsrecht van de advocaat. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en wijst de zaak terug voor een nieuwe behandeling.

De zaak is van belang voor de rechtsbescherming van advocaten en hun cliënten, vooral in situaties waarin geheimhoudingsplicht en strafrechtelijke onderzoeken elkaar kruisen. De Hoge Raad benadrukt dat de bescherming van het beroepsgeheim van advocaten een fundamenteel recht is, dat niet lichtvaardig mag worden aangetast. De uitspraak heeft implicaties voor de manier waarop rechtbanken omgaan met verzoeken tot inbeslagname van documenten die onder het verschoningsrecht vallen.

Uitspraak

21 april 2015
Strafkamer
nr. 14/04309 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 20 juni 2014, nummer RK 14/753, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. R.J. Haakmeester, advocaat te Oss, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank bij haar beslissing een onjuiste maatstaf heeft toegepast dan wel de beslissing onvoldoende met redenen heeft omkleed.
2.2.1.
De Rechtbank heeft het klaagschrift strekkende tot teruggave aan de klaagster van inbeslaggenomen zogenoemde geheimhoudingsstukken ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
"Het onderzoek 'Rykiel' betreft een strafrechtelijk onderzoek ter zake van verdenking van witwassen door personen en rechtspersonen in Nederland en daarbuiten. In het kader van dit onderzoek zijn onder [A] B.V. geheimhouderstukken in beslag genomen, waaronder declaraties en een rekeningafschrift van de ING.
(...)
Er ligt een concrete verdenking van witwassen tegen een cliënt van klager. Voor het traceren van de geldstromen en dus ten behoeve van de waarheidsvinding en het onderzoek naar eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel is het noodzakelijk dat ook de onderhavige stukken in het onderzoek worden betrokken. Dat onderzoek is nog niet afgerond. Gelet op de feiten en omstandigheden en de wijze waarop artikel 98 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering moet worden uitgelegd, maken de geschriften naar het oordeel van de rechtbank voorwerp van het strafbare feit uit of hebben tot het begaan daarvan gediend. De rechtbank is niet gebleken dat het onderzoek ook zonder de inbeslaggenomen stukken met louter andere middelen zou kunnen worden gedaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gaat om het traceren van geldstromen en niet louter om het traceren van formeel vastgelegde transacties die in openbare informatiebronnen zijn terug te vinden. Gelet op het voorgaande moet het klaagschrift in zijn geheel ongegrond worden verklaard."
2.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer heeft de raadsvrouwe van de klaagster aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Verdachten worden verdacht van het in georganiseerd samenwerkingsverband witwassen van vermogen, verkregen uit criminele activiteiten, waaronder het exploiteren van internetgokken en het plegen van valsheid in geschriften.
De administratie aangetroffen bij [A] zou een belangrijke schakel in het verhullingsproces zijn. Om facturen van advocaat [betrokkene 2] te verhullen, om te verhullen dat er nauwelijks geld van en naar Costa Rica en Cyprus gaat en om te verhullen wie eigenaars en UBO's zijn van vennootschappen en onroerend goed.
Uit het dossier blijkt dat geldleningen, hypotheken, koopovereenkomsten, transportaktes, notariële afrekeningen etc worden opgemaakt, geregistreerd en in dossiers gestopt.
De betreffende transacties hebben een duidelijk verhullende functie: naar buiten toe ziet de geldstroom er legaal uit en in werkelijkheid heeft de geldstroom volgens het openbaar ministerie een illegale herkomst.
Het openbaar ministerie vindt dat de rechter-commissaris terecht heeft geoordeeld dat de declaraties van [klaagster] stukken betreffen die voorwerp zijn van strafbare feiten en/of tot het begaan daarvan hebben gediend.
[klaagster] kan dit niet plaatsen. Zij heeft werkzaamheden verricht voor een personeelslid van één van de verdachten inzake een privé-aangelegenheid en zij heeft voor haar werkzaamheden nota's geschreven. De rekeningen zijn, hetgeen vastgelegd is in de opdrachtbevestiging, door de werkgever van haar cliënt betaald. Deze had geen andere rol dan geldschieter. Dit is geheel legaal. Het gebeurt vaker dat werkgevers nota's betalen voor werknemers. Volgens de regels van de Orde is dit ook toelaatbaar, mits de juiste omschrijving op de factuur wordt gezet.
Uit het dossier blijkt niet dat het hierbij gaat om handelingen die erop zijn gericht om strafbare handelingen te verhullen. Het is voor [klaagster], gelet op haar geheimhoudingsplicht niet mogelijk om te vertellen wat nu precies de privé-aangelegenheid van haar cliënt, niet zijnde [betrokkene 1], was. Het enige wat mogelijk is, is het overleggen van een uitdraai van de Orde van Advocaten, waaruit blijkt dat de werkzaamheden van [klaagster] zich vooral richten op werkzaamheden op het gebeid van personen- en familierecht.
Onduidelijk blijft voor [klaagster] waar het oordeel van de rechter-commissaris op is gebaseerd dat het hier gaat om stukken die voorwerp zijn van strafbare feiten en/of tot het begaan daarvan hebben gediend. Het enkele feit dat de declaraties zijn gevonden in de boekhouding van [A] maakt niet automatisch dat het stukken zijn betreffende eventuele strafbare feiten. Een logische verklaring hiervoor is dat de declaraties zijn opgenomen in de boekhouding omdat het kosten zijn die door de BV van [betrokkene 1] zijn gemaakt en dus verwerkt moeten worden in de boekhouding.
Er wordt ook nog verwezen naar het op pagina 12 van het zaaksdossier witwassen algemeen.
Hierin is een citaat opgenomen van een gesprek tussen [betrokkene 1] en de heer [A]. In dit citaat zegt [betrokkene 1] en ik citeer:
"Ja, dat klopt. Weet je wat het is, ik vind het voor iedereen vervelend, ik vind het voor jullie vervelend, ik vind het voor mijzelf vervelend, ik vind het voor het personeel vervelend. Ik moet zeggen, uh, ik heb mij jaren laten adviseren zoals je weet, ik heb vertrouwen in jou, in [betrokkene 3] (medewerker van [A]), in [betrokkene 2] ([betrokkene 2], advocaat), in [betrokkene 4] (tevens advocaat), in iedereen, in [betrokkene 5] (advocaat) dat jullie wel weten wat jullie mij hebben geadviseerd en daar vertrouw ik tot op de dag van vandaag op en daarom ben ik er ook niet zo bang voor."
[klaagster] komt in het netwerk om hem heen niet voor.
Het openbaar ministerie geeft aan dat de verdediging niet ingaat op de motivering van de rechter-commissaris waarin wordt overwogen dat de verdenking van het OM is gebaseerd op het vermoeden dat de verdachten de strafbare feiten onder meer hebben gepleegd door de opbrengsten van illegaal internetgokken te investeren in vastgoed en/of te verhullen/verbergen door middel van financiële constructies en dat een groot aantal van de bij de advocaten aangetroffen transacties ziet op advisering over aandelen en vastgoedtransacties, andere financiële transacties en dienstverlening anderszins aan de verdachten. Nu [klaagster] voor een werknemer heeft gewerkt zou van deze laatste categorie sprake zijn. Het openbaar ministerie is van mening dat zonder nadere motivering het klaagschrift ongegrond verklaard dient te worden.
Zoals gezegd betreffen de werkzaamheden van [klaagster] een privé-aangelegenheid en heeft het niets te maken met advisering van aandelen of vastgoedtransacties. Het enkele feit dat zij werkzaamheden heeft verricht voor deze werknemer van één van de verdachten maakt zeker niet dat zij een dienstverlening heeft verricht voor deze verdachte. Zoals gezegd was deze verdachte slechts een geldschieter. Rekeningen worden vaker betaald door een andere dan degenen voor wie het product is. Als het zou gaan om een ouder-kind relatie zou men mogelijk niet raar hebben opgekeken.
Het kan niet zo zijn dat [klaagster] een dusdanige motivering moet geven dat zij haar geheimhoudingsplicht schendt. Dat is de omgekeerde wereld. Meer dan thans gemotiveerd wordt, kan niet van [klaagster] worden verwacht.
(...)
Mocht uw rechtbank menen dat de stukken wel deel uitmaken van strafbaar handelen, dan nog meent [klaagster] dat bij de belangenafweging haar verschoningsrecht dient te prevaleren."
2.3.
Ingevolge art. 98 (oud) Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. (Vgl. HR 22 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0422, NJ 1992/315.)
2.4.
Het oordeel van de Rechtbank dat "gelet op de feiten en omstandigheden en de wijze waarop artikel 98 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering moet worden uitgelegd" de inbeslaggenomen geschriften voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend is, mede beschouwd in het licht van hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld en van hetgeen door de Rechtbank omtrent die feiten en omstandigheden is vastgesteld, alsmede gelet op hetgeen in dit verband bij de behandeling in raadkamer namens de klaagster is aangevoerd, ontoereikend gemotiveerd. Voor zover de Rechtbank in haar hiervoor weergegeven overwegingen als haar oordeel tot uitdrukking heeft willen brengen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet prevaleren boven het verschoningsrecht van de advocaat (vgl. HR 12 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9162, NJ 2002/439) is dat oordeel eveneens ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 april 2015.