Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
6 januari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 april 2014. De verdachte, geboren in 1974, had het beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat, mr. H.K. ter Brake. De Advocaat-Generaal, G. Knigge, heeft in zijn schriftelijke standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kan worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft vervolgens beoordeeld of de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd, voldoende grond bieden voor behandeling in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Dit leidde tot de beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.