ECLI:NL:GHARL:2014:3260

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
18 april 2014
Zaaknummer
ks 21-000074-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met zwaar lichamelijk letsel in een relatieconflict

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte heeft op twee verschillende momenten zijn voormalige vriendin met de dood bedreigd en haar daadwerkelijk in het dijbeen gestoken. Het hof heeft het bewijsverweer en het noodweer(exces)verweer van de verdachte verworpen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. De zaak kwam aan het licht na een incident op 5 september 2013, waarbij de verdachte de aangeefster met een mes heeft bedreigd en verwond. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zijn vriendin wilde beschermen tegen de aangeefster, die haar eerder had mishandeld. Het hof oordeelde echter dat de noodweersituatie niet van toepassing was, aangezien de aanval op de vriendin van de verdachte al was geëindigd. Het hof concludeerde dat de verdachte de agressor was en dat zijn handelen niet gerechtvaardigd was. De verdachte is schuldig bevonden aan poging tot doodslag en bedreiging met zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van € 2.341,58. Het hof heeft de strafoplegging in overeenstemming met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, vastgesteld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000074-14
Uitspraak d.d.: 18 april 2014
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 2 januari 2014 met parketnummer 18-830537-13 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1974],
thans verblijvende in PI Rijnmond, HvB De Schie, Rotterdam te Rotterdam.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 april 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte wegens de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, alsmede tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M. Berbee, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 5 september 2013, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, althans om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
  • met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de bovenbeen van die [benadeelde] heeft gestoken en/of gesneden, en/of
  • (vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meer stekende bewegingen heeft gemaakt naar en/of in de richting van de buik van die [benadeelde],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op of omstreeks 5 september 2013, in de gemeente [gemeente], [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meer stekende bewegingen gemaakt naar en/of in de richting van het lichaam van die [benadeelde] en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je dood" en/of "Ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3:
hij op of omstreeks 18 maart 2013, in de gemeente [gemeente], [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een (scheer)mes, een of meer stekende bewegingen gemaakt in de richting van de buik en/of de rug en/of het hoofd, althans het lichaam, van die [benadeelde] en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "ik maak je dood" en/of "Ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4:
hij op of omstreeks 18 maart 2013, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [benadeelde]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meer stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de rug, althans het lichaam, van die [benadeelde] en/of (vervolgens) die [benadeelde] met dat opzet met dat mes, althans dat scherp en/of puntig voorwerp, in/door de (achterzijde van de) jas, althans kleding, heeft geraakt en/of getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft op de terechtzitting van het hof aangevoerd dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet kan worden bewezen omdat zich, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in het bovenbeen geen vitale organen bevinden.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
Uit verschillende verklaringen zoals opgenomen in het dossier, leidt het hof af dat verdachte naar buiten is gerend en op aangeefster is toegerend. Hij heeft terwijl hij zich in haar directe omgeving bevond stekende bewegingen gemaakt met een mes in zijn hand. Vastgesteld kan worden dat verdachte daarbij aangeefster in het bovenbeen heeft geraakt. Verdachte heeft daarnaast een snelle en krachtige stekende beweging in de richting van de buik van aangeefster gemaakt. Aangeefster heeft verklaard dat zij door weg te draaien kon voorkomen te worden geraakt. Verdachte heeft geroepen: “Ik maak je dood” en “Ik maak je af”.
Onder de gegeven omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte met zijn samenstel van handelen en zijn roepen uiting heeft gegeven van zijn bedoelingen op dat moment en komt het hof tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag.
Het hof verwerpt daarom dit verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op 5 september 2013, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet:
  • met een mes in de bovenbeen van die [benadeelde] heeft gestoken en
  • vervolgens met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de buik van die [benadeelde],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op 5 september 2013, in de gemeente [gemeente], [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van die [benadeelde] en deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je dood" en "Ik maak je af";
3:
hij op 18 maart 2013, in de gemeente [gemeente], [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een scheermes, bewegingen gemaakt in de richting van die [benadeelde] en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd : "ik maak je dood" en "Ik maak je af";
4:
hij op 18 maart 2013, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [benadeelde]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [benadeelde] en die [benadeelde] met dat opzet met dat mes in de achterzijde van de jas heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert op:
telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte en zijn raadsman hebben op de terechtzitting van het hof aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit, omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dan wel noodweerexces. Ter onderbouwing hebben verdachte en zijn raadsman – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd: Verdachte was in de tuin van zijn vriendin [vriendin] (hierna: [vriendin]) vlees aan het bereiden bij de barbecue. Hij hanteerde daarbij een mes en een vork. Op enig moment kwam [vriendin] met een bebloed gelaat de tuin inlopen en zij vertelde dat [benadeelde] (hierna: [benadeelde]) haar had mishandeld. Door de aanblik van zijn mishandelde vriendin raakte verdachte geëmotioneerd en wilde hij naar [benadeelde] toe om te voorkomen dat zij [vriendin] nog verder zou mishandelen. Verdachte is daarop, onder medeneming van het mes, vanuit de achtertuin, door het huis, naar de plaats gelopen waar hij verwachtte [benadeelde] te zullen vinden. Hij trof [benadeelde] op enige afstand van de voorzijde van de woning van [vriendin]. Bij [benadeelde] aangekomen maakte zij een slaande beweging in de richting van verdachte. Door deze aanval op hem liepen bij verdachte de emoties nog verder op. Verdachte ontweek de slaande beweging van [benadeelde] en hij gaf tegelijk met een zwaaiende beweging een klap terug. Daarbij is kennelijk het mes van verdachte in het dijbeen van
helen terechtgekomen. Daarna is verdachte weer bij [benadeelde] weggelopen.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
Het noodweer(exces)verweer ziet kennelijk op twee situaties. Ten eerste de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval door [benadeelde] op [vriendin] en ten tweede een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval door [benadeelde] op verdachte.
Ten aanzien van de aanval van [benadeelde] op [vriendin] acht het hof aannemelijk dat [benadeelde] [vriendin] heeft verwond.
op het moment dat [vriendin] (met bebloed gelaat) haar eigen achtertuin inloopt, is deze wederrechtelijke aanval evenwel reeds geëindigd. Niet alleen is er op dat moment enige tijd verlopen sedert die aanval, aangevoerd noch gebleken is dat [benadeelde] achter [vriendin] zou zijn aangekomen om deze aanval voort te zetten. Uit het dossier blijkt daarvan niets. Ook verdachte stelt dat niet. Onder die omstandigheid bestaat er, nadat [vriendin] bij [benadeelde] is weggelopen en [benadeelde] is, zo kan worden afgeleid uit het dossier, op afstand van de woning van [vriendin] blijven staan, geen noodzaak meer voor enige verdediging. Voor zover het beroep op noodweer op deze aanval ziet, verwerpt het hof dit verweer daarom.
De gestelde aanval van [benadeelde] op verdachte acht het hof niet aannemelijk geworden. Het hof vindt in het dossier geen ondersteuning voor de stelling van verdachte dat [benadeelde] hem heeft aangevallen. Maar ook wanneer [benadeelde] een slaande beweging zou hebben gemaakt in de richting van verdachte, zou dit niet kunnen worden aangemerkt als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval waartegen verdediging door verdachte was geboden. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat juist verdachte de agressor was. Het was immers verdachte die met een mes in de hand rechtstreeks op [benadeelde] kwam toerennen waarbij hij een zekere afstand door de woning, voorlangs en zijwaarts heeft afgelegd totdat hij de hoek van de straat - voorbij de zijkant van een appartementsgebouw - bereikte, alwaar [benadeelde] stond. En eenmaal bij [benadeelde] aangekomen heeft verdachte direct stekende bewegingen gemaakt en luidkeels geroepen dat hij [benadeelde] zou doden.
Uit het voorgaande volgt dat een noodweersituatie zich voor verdachte niet heeft voorgedaan. Een beroep op noodweer(exces) komt onder deze omstandigheden – waarbij het hof verdachte als agressor ziet – verdachte niet toe en het hof verwerpt daarom ook dit verweer.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 18 maart 2013 niet alleen verbaal gedreigd [benadeelde] te zullen doden, maar hij heeft haar daarbij ook met een mes belaagd. Vervolgens heeft verdachte op 5 september 2013 gedreigd aangeefster [benadeelde] te zullen doden en heeft hij haar ook daadwerkelijk met een mes in het bovenbeen gestoken en een stekende beweging in de richting van de buik van [benadeelde] gemaakt die zij ternauwernood heeft kunnen ontwijken. Verdachte heeft op grove wijze de lichamelijke integriteit van [benadeelde] geschonden. Hij heeft tevens bij herhaling blijk gegeven van gebrek aan respect voor het leven en de gezondheid van [benadeelde]. Daar komt bij dat de feiten op openbare plaatsen werden gepleegd en dat verschillende omstanders daar ongewild getuige van zijn geweest. Dit leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de
justitiële
documentatie d.d. 5 maart 2014 weliswaar eerder met justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf ook rekening gehouden met de omstandigheid dat aangeefster [benadeelde] en de partner van verdachte in onmin verkeerden. Het hof beschouwt de ten lastegelegde feiten tegen deze achtergrond. Het hof houdt daarmee in strafmatigende zin rekening in het bijzonder met de omstandigheid dat [benadeelde] verdachte en zijn vriendin lastigviel.
Gelet op het voorgaande acht het hof oplegging van de straf zoals die door de eerste rechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is geëist passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.341,58. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft haar vordering in het geding in hoger beroep gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte heeft op dit punt geen verweer gevoerd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 285, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.341,58 (tweeduizend driehonderdeenenveertig euro en achtenvijftig cent) bestaande uit € 441,58 (vierhonderdeenenveertig euro en achtenvijftig cent) materiële schade en € 1.900,00 (duizend negenhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met:
  • de wettelijke rente over € 80,00 vanaf 18 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • de wettelijke rente over € 361,58 vanaf 5 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met
  • de wettelijke rente over € 100,00 vanaf 18 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • de wettelijke rente over € 1.800,00 vanaf 5 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van
€ 2.341,58 (tweeduizend driehonderdeenenveertig euro en achtenvijftig cent) bestaande uit € 441,58 (vierhonderdeenenveertig euro en achtenvijftig cent) materiële schade en € 1.900,00 (duizend negenhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
33 (drieëndertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met:
  • de wettelijke rente over € 80,00 vanaf 18 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • de wettelijke rente over € 361,58 vanaf 5 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met
  • de wettelijke rente over € 100,00 vanaf 18 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • de wettelijke rente over € 1.800,00 vanaf 5 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr P.A.H. Lemaire en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 18 april 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.