ECLI:NL:HR:2014:989

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 april 2014
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
13/03142
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van belanghebbende tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende, een natuurlijke persoon uit Turkije, tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2002, 2003, 2004 en 2006, alsook boetes die zijn opgelegd over de jaren 2002, 2003 en 2004. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Haarlem, die de navorderingsaanslagen had bevestigd.

De belanghebbende heeft in cassatie twee middelen voorgesteld, die door de Staatssecretaris van Financiën zijn bestreden in een verweerschrift. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de voorgestelde middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad houdt in dat het beroep in cassatie ongegrond wordt verklaard, waarmee de eerdere uitspraken van het Gerechtshof en de Rechtbank in stand blijven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

25 april 2014
Nr. 13/03142
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], Turkije (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 16 mei 2013, nrs. 11/00544 tot en met 11/00547, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 10/3670 tot en met 10/3673) betreffende de aan belanghebbende over de jaar 2002, 2003, 2004 en 2006 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, alsmede de over de jaren 2002, 2003 en 2004 opgelegde boetes.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2014.