Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel voor het overige
3.Beslissing
15 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 april 2012, met nummer 22/000212-11. De verdachte, geboren in 1975, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. M. van Stratum. De Hoge Raad heeft eerder op 21 januari 2014, in ECLI:NL:HR:2014:127, geoordeeld dat de klacht van de verdachte over de onvoldoende onderbouwing van de bewezenverklaring niet tot cassatie kan leiden. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft in een aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel voor het overige beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 15 april 2014 het beroep verworpen, waarbij het arrest is gewezen door vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting.