ECLI:NL:HR:2014:127

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
12/04453
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Falende bewijsklacht in cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake witwassen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor witwassen. De Hoge Raad behandelt de bewijsklacht van de verdachte, die stelt dat het Hof de bewezenverklaring onvoldoende heeft onderbouwd. De verdachte, geboren in 1975, werd op 11 november 2009 aangehouden met een tas vol hennep en een aanzienlijk geldbedrag van 14.500 euro, waarvan hij wist dat het afkomstig was uit een misdrijf. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de verdachte niet met voldoende bewijs heeft aangetoond dat het geld een legale herkomst had. De verklaringen van de verdachte over de herkomst van het geld werden als ongeloofwaardig beschouwd, vooral gezien de omstandigheden waaronder het geld en de hennep werden aangetroffen. De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar de rolzitting, zodat de Advocaat-Generaal zich kan uitlaten over de verbeurdverklaring van het geldbedrag. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere oordelen van het Hof en onderstreept de noodzaak voor de verdachte om aannemelijk te maken dat het geld niet uit een misdrijf afkomstig was.

Uitspraak

21 januari 2014
Strafkamer
nr. S 12/04453
CB/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 april 2012, nummer 22/000212-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover inhoudende de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2 Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde onvoldoende met redenen heeft omkleed.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 11 november 2009, te 's-Gravenhage 14.500,00 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven bedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2012 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik zag dat er wiet en geld in de tas zat.
2. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 januari 2011 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik had de tas met henneptoppen bij mij. Er zat EUR 10.000,- bij de hennep in de tas.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2009 van de politie Haag-landen met nr. 2009015256-11. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 37-38):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 11 november 2009 bevonden wij ons op de Erasmusweg. Wij zagen twee mannen staan. Eén van hen bleek te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats]. Ik, verbalisant [verbalisant], heb aan [verdachte] gevraagd of ik in zijn tas mocht kijken. [verdachte] gaf hier toestemming voor, ik heb vervolgens aan de inmiddels ter plaatse gekomen collega's gevraagd of zij de tas wilden bekijken. Toen zij de tas openden bleek dat deze gevuld was met henneptoppen.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2009 van de politie Haaglanden met nr. 2009015256-27. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 39):
als relaas van de verbalisant [verbalisant]:
Op 11 november 2009 vroeg ik op de Erasmusweg te 's-Gravenhage aan een man die een grote boodschappentas droeg of ik even in de tas mocht kijken. Deze man gaf later op te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum]1975 te [geboorteplaats].
5. Een proces-verbaal d.d. 12 november 2009 van de politie Haaglanden met nr. 2009015256-N. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 55):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik heb de op 11 november 2009 bij de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 2009, in beslag genomen partij drugs onderzocht. Het betrof vrouwelijke henneptoppen met een netto gewicht van 5020 gram.
6. Een proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 16 november 2009 van de politie Haaglanden met nr. 2009015256-21. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 8):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
In de fouillering van de verdachte [verdachte] werd EUR 14.989,40 euro aangetroffen.
7. Een geschrift, zijnde een 'fouilleringsformulier' met het registratienummer 2009015262-2, als bijlage 8 gevoegd bij het proces-verbaal met nr. 2009015256 van de Financiële Recherche Unit van Politie Haaglanden, waaruit blijkt dat bij de verdachte een geldbedrag, onder meer bestaande uit (8+21=) 29 coupures van € 500,00 is aangetroffen."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe - kort gezegd - aangevoerd dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op 11 november 2009 is de verdachte, nadat door opsporingsambtenaren was geconstateerd dat hij een plastic tas met daarin 5.020 kilogram hennep bij zich droeg, aangehouden in verband met overtreding van de Opiumwet. Vervolgens is bij de verdachte tevens een bedrag van EUR 14.989,40 aangetroffen. Het grootste deel van dit bedrag - te weten EUR 14.500,00 - bestond uit coupures van EUR 500,00. De verdachte heeft verklaard dat hij de tas met hennep op straat heeft gevonden.
In die tas zou - behalve de hennep - tevens EUR 10.000,00 hebben gezeten. Ten aanzien van het overige gedeelte van het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag ad EUR 4.989,40 heeft de verdachte verklaard dat dit zijn spaargeld betrof.
Het hof stelt voorop dat het voorhanden hebben van een geldbedrag van 29 coupures van EUR 500,00 in combinatie met ruim vijf kilo hennep op zichzelf in beginsel de conclusie rechtvaardigt dat het betreffende geldbedrag van misdrijf afkomstig is. Coupures van EUR 500,00 worden in het dagelijks betalingsverkeer immers bijna nooit gebruikt. Voorts blijkt uit het dossier (relaas-proces-verbaal nr. 2009015256-22, dossier pagina 5) dat de marktwaarde van een kilo hennep toentertijd rond de EUR 3.300,00 bedroeg. Hieruit volgt dat het bij de verdachte aangetroffen geld in verband is te brengen met de bij hem aangetroffen (illegale) hoeveelheid hennep.
Van de verdachte mag daarom worden verwacht dat hij de door hem gestelde legale herkomst van een gedeelte van het geld met aannemelijke verklaringen onderbouwt. Anders dan de raadsman stelt is de verdachte daarin niet geslaagd. Het hof acht de door de verdachte gegeven verklaringen omtrent de herkomst van het geld niet geloofwaardig en overweegt daartoe als volgt.
De verklaringen van de verdachte omtrent het op straat aantreffen van de tas met hennep en van hetgeen daaraan voorafging, wordt niet ondersteund door de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] en de getuige [betrokkene]. [medeverdachte] en [betrokkene] ontkennen immers dat de verdachte - zoals hij heeft verklaard - kort voor het aantreffen van de tas bij hen in de auto heeft gezeten en [medeverdachte] ontkent dat de verdachte - zoals hij heeft verklaard - de tas samen met [medeverdachte] heeft gevonden.
Voorts heeft de verdachte naar het oordeel van het hof geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat het bij hem aangetroffen geldbedrag - te weten het bedrag van EUR 10.000,00 dat volgens de verklaring van de verdachte in de tas zat alsmede het bedrag van EUR 4.000,00 dat de verdachte naar eigen zeggen al bij zich droeg toen hij de tas aantrof - uit coupures van EUR 500,00 bestond. Dergelijke coupures worden in het dagelijks geldverkeer - zoals hiervoor overwogen - immers nagenoeg niet gebruikt. Het is derhalve niet geloofwaardig dat de verdachte - zoals hij zegt - (toevallig) een gedeelte van de coupures reeds als eigen spaargeld bij zich droeg en een ander gedeelte ervan aantrof in de tas. Het ligt veeleer voor de hand aan te nemen dat alle bankbiljetten bij elkaar hoorden.
Dat de verdachte een bedrag van EUR 4.000,00 als eigen spaargeld bij zich droeg acht het hof te meer onaannemelijk gezien het feit dat hij - zoals uit het dossier blijkt - ten tijde van het ten laste gelegde een uitkering genoot.
Tot slot heeft de verdachte naar het oordeel van het hof geen geloofwaardige verklaring gegeven over de reden waarom hij met zoveel contant geld op zak liep. Waar uit zijn verklaring tijdens de terechtzitting in eerste aanleg valt op te maken dat dit door hem gedurende een jaar bijeen gespaarde geld in verband stond met zijn wens een eigen bedrijf op te richten, valt niet in te zien waarom hij dit gehele bedrag bij zich had gestoken om - zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde - voor zijn gezin kaartjes voor de "Winterefteling" en een kindermatrasje te kopen.
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat het vermoeden van de illegale herkomst van het geldbedrag, zoals ontleend aan de omstandigheden waaronder dat bij de verdachte is aangetroffen - te weten in de vorm van biljetten van EUR 500,00 en in combinatie met ruim vijf kilo hennep - niet is ontkracht door de verklaringen van de verdachte. Naar het oordeel van het hof kan derhalve worden aangenomen dat in ieder geval een gedeelte van het geldbedrag dat verdachte voorhanden heeft gehad, te weten EUR 14.500,00 (bestaande uit 29 coupures van EUR 500,00) - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte hiervan op de hoogte was.
Het onder 2 ten laste gelegde is derhalve wettig en overtuigend bewezen."
2.2.4.
De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a Sv houdt nog het volgende in:
"Ter aanvulling op de bewijsoverwegingen op pagina 4 van het arrest overweegt het hof het volgende. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de bewuste tas op straat had gevonden, vlak voordat hij werd gearresteerd door de politie. Tegenover de politie heeft de verdachte bovendien op 12 november 2009 verklaard dat hij kort vóór deze vondst een lift had gekregen van [medeverdachte] (het hof begrijpt [medeverdachte]) en dat deze [medeverdachte] erbij was toen de verdachte de tas aantrof.
Het hof acht deze lezing van de gebeurtenissen niet aannemelijk op grond van de verklaringen die [medeverdachte] en [betrokkene] op 12 november 2009 tegenover de politie hebben afgelegd (respectievelijk dossierpagina's 49 tot en met 50 en dossierpagina's 51 tot en met 52). Door [medeverdachte] is toen verklaard dat hij de verdachte pas bij diens huis zag, op de plek van de aanhouding. Toen [medeverdachte] naar de verdachte toeliep, zag hij dat deze een tas in zijn hand had. [medeverdachte] ontkende in de desbetreffende verklaring dat de verdachte de tas samen met hem gevonden had en dat hij aan de verdachte een lift had gegeven. Deze verklaring van [medeverdachte] wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [betrokkene], die de verdachte niet noemt als één van de personen die met [betrokkene] en [medeverdachte] vóór de aanhouding in één auto hebben gezeten."
2.3.
Dat onder een verdachte aangetroffen contant geld "uit enig misdrijf afkomstig is", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456).
2.4.
In de onder 2.2.3 weergegeven overweging heeft het Hof geoordeeld dat de daarin vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het geldbedrag dat de verdachte voorhanden heeft gehad - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Het Hof heeft geoordeeld dat de door de verdachte gegeven uitleg voor het voorhanden hebben van een geldbedrag van de bewezenverklaarde omvang en voor de bestemming van dat geldbedrag niet aannemelijk is geworden. Gelet daarop is het oordeel van het Hof dat het geldbedrag geen legale herkomst had en dat de verdachte dat wist, niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel - dat niet inhoudt dat door het Hof aannemelijk is geacht dat voornoemd geldbedrag afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en evenmin dat zulks door de verdachte in hoger beroep is aangevoerd (vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001) - faalt in zoverre.
2.6.
De Advocaat-Generaal heeft zich niet uitgelaten over de klacht met betrekking tot de verbeurdverklaring van het geldbedrag. De Hoge Raad is van oordeel dat de Advocaat-Generaal daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 28 januari 2014;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 januari 2014.