Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 13 juni 2013, nr. 11/00549, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de belastingheffing op een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. De belanghebbende had in 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, die na bezwaar door de Inspecteur was gehandhaafd. De Rechtbank te Haarlem had de aanslag vernietigd, maar het Gerechtshof Amsterdam heeft deze uitspraak weer vernietigd en de aanslag gehandhaafd. De belanghebbende heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de waarde van de kapitaalverzekering belast is in het jaar waarin de redelijke termijn voor de tenuitvoerlegging van de lijfrenteclausule is verstreken. In dit geval was de ingangsdatum van de verzekering 1 januari 2000 en de einddatum 31 december 2005. De inspecteur had een bedrag van € 6758 gerekend tot het belastbare inkomen van de belanghebbende, terwijl de uitbetaling van het verzekerde bedrag pas in 2012 had plaatsgevonden. De vraag was of de waarde van de polis op de expiratiedatum tot het belastbare inkomen van 2006 behoorde.
Het Hof oordeelde dat de redelijke termijn voor de tenuitvoerlegging van de lijfrenteclausule op 31 december 2006 was verstreken, en dat de Inspecteur de waarde van de polis terecht had opgenomen in het belastbare inkomen van 2006. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende verworpen en geoordeeld dat het oordeel van het Hof juist was. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.