In deze zaak heeft [X] N.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 5 maart 2013 werd gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage. De zaak betreft de verzuimboete die aan [X] N.V. was opgelegd in samenhang met de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2009. De belanghebbende, [X] N.V., heeft verschillende middelen voorgesteld in het cassatieberoep, waarin zij de uitspraak van het Hof betwistte.
De Staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd op het cassatieberoep door een verweerschrift in te dienen. De Hoge Raad heeft de middelen van [X] N.V. beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de voorgestelde middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2014 door de vice-president en de raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.