Uitspraak
[X] N.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 10 januari 2014, nr. 13/01938, ECLI:NL:HR:2014:46.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 augustus 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door [X] N.V. en betrof het arrest van 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:46. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad de belanghebbende op 19 maart 2014 per aangetekende brief heeft gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht voor het verzoek tot herziening. De belanghebbende kreeg een termijn van vier weken om het griffierecht te voldoen, maar heeft dit niet gedaan.
Op 8 mei 2014 heeft de griffier de belanghebbende nogmaals in de gelegenheid gesteld om de redenen voor de termijnoverschrijding mee te delen, maar ook hierop heeft de belanghebbende niet gereageerd. De Hoge Raad oordeelt dat de argumenten die de belanghebbende in een eerdere brief op 21 april 2014 heeft aangevoerd, niet voldoende zijn om te concluderen dat de belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, tweede volzin, in verbinding met artikel 8:119, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de Hoge Raad het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.