Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
21 februari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de man tegen de beschikking van het gerechtshof Den Haag. De man had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, waarin hij niet-ontvankelijk was verklaard. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), omdat hij niet tijdig het griffierecht had betaald. De advocaat van de man heeft hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de man geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeerde dat de man onvoldoende belang had bij het cassatieberoep en dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.