In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 mei 2013, nr. 12/00486. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 11/3743) die betrekking had op een aanslag in de vennootschapsbelasting, een boetebeschikking en een beschikking inzake heffingsrente. De belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop de belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in overweging genomen en geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014 door de vice-president en de raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.