ECLI:NL:HR:2014:3630

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
12/04127
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht via sms-berichten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1956, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak was ontstaan na het versturen van twee sms-berichten door de verdachte naar het slachtoffer, waarin hij dreigende taal gebruikte. Het Hof had geoordeeld dat deze sms-berichten bij het slachtoffer de redelijke vrees konden doen ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en oordeelde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was, gezien de context van de sms-berichten en de overige bewijsmiddelen.

De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de beslissingen over de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar verbond hieraan geen rechtsgevolg. Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het cassatieberoep van de verdachte, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van de context en de inhoud van bedreigende uitlatingen in het strafrecht, en hoe deze kunnen bijdragen aan de beoordeling van de ernst van de bedreiging.

Uitspraak

16 december 2014
Strafkamer
nr. S 12/04127
AGE/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 juni 2012, nummer 20/004199-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.C. Saris, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak zodat in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat de verdachte [betrokkene 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 29 april 2009 in Nederland, [betrokkene 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend [betrokkene 1] schriftelijk (per sms) de volgende woorden toegevoegd: "Gezien sms 28/4/2009 14:21u. en het gebeuren gisteren in Breda, is jouw adres in België inmiddels doorgegeven aan twee v/m cliënten: zware jongens" en "Gezien jouw bedreigingen heeft [betrokkene 2] "als instructie het "waarschuwingsschot" over te slaan en bij "eerste gelegenheid" GERICHT te "vuren"."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"3. De verklaring van [betrokkene 1] voornoemd, die hij ter terechtzitting van 13 juni 2012, als getuige gehoord, ten overstaan van het hof heeft afgelegd, inhoudende:
Het is juist dat ik in mei 2009 aangifte heb gedaan tegen de hier aanwezige verdachte wegens belaging. Nadat [betrokkene 3] en ik in 2002 waren gescheiden, ben ik op een gegeven moment verhuisd naar België. Ik ontving de brieven op mijn woonadres. Dat geldt ook voor de faxen. De brieven en faxen komen ook op mijn kantooradres is Breda aan. Op een gegeven moment was ik het ontvangen van zijn brieven zo beu. Telkens als er een brief van de verdachte binnenkwam op het adres waar ik met mijn huidige echtgenote en mijn zoon woon dan veranderde de sfeer in huis volkomen.
U, voorzitter, houdt mij voor de tekst van een tweetal sms-berichten, inhoudende: 'Gezien SMS 28/04/2009 14:21 u. en het gebeuren gisteren in Breda, is jouw adres in België inmiddels doorgegeven aan twee v/m cliënten: zware jongens' en 'Gezien jouw bedreigingen heeft [betrokkene 2] als instructie het waarschuwingsschot over te slaan en bij eerste gelegenheid gericht te vuren. Nadere informatie kun je krijgen van [betrokkene 5] en je 'schietclub'-broer [betrokkene 6]'. Deze teksten herken ik. Ik heb deze sms'jes ontvangen van de verdachte. Ik heb de daarin geuite bedreiging serieus genomen omdat het zou kunnen dat hij dit zou doen. Ik heb toen contact opgenomen met de politie.
4. Een bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een als bijlage 13 bij de aangifte van [betrokkene 1] d.d. 13 mei 2009 behorende en van het dossier van de regiopolitie Midden- en West-Brabant met het registratienummer 2009209025-1 deel uitmakende (fotokopie van een) printlijst van sms-berichten, inhoudende:
sms deliver [001] 2009.04.29 02:57
Gezien SMS 28/04/2009 14:21u. En het gebeuren gisteren in Breda, is jouw adres in België inmiddels doorgegeven aan twee v/m cliënten: zware jongens
sms deliver [001] 2009.04.29 04:36
Gezien jouw bedreigingen heeft [betrokkene 2] "als instructie het "waarschuwingsschot" over te slaan en bij "eerste gelegenheid" GERICHT te "vuren" nadere informatie kun je krijgen van "[betrokkene 5]" en je "schietclub"-broer [betrokkene 6]
5. Het proces-verbaal van regiopolitie Midden- en West-Brabant, district Breda, met procesverbaalnummer 2009058450-3 (doorgenummerde dossierpagina's 38 tot en met 44), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 3 mei 2009 ondertekend door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende, als de op 3 mei 2009 tegenover verbalisante afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van [betrokkene 4]:
Het gsm-nummer van mijn broer [verdachte] is [001].
6. De verklaring van verdachte, die hij ter terechtzitting van 13 juni 2012 ten overstaan van het hof heeft afgelegd, inhoudende:
Er zijn door mij twee sms'jes verstuurd naar [betrokkene 1] waarvan de tekst wel ongeveer overeen komt met de tekst in de tenlastelegging onder 3 (...). Als u mij vraagt of de strekking van de door mij aan [betrokkene 1] verzonden sms'jes vergelijkbaar is met die van de tekst van de tenlastelegging, dan bevestig ik dat.
7. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van regiopolitie Midden- en West-Brabant, district Breda, met proces-verbaalnummer 2009070698-16 (doorgenummerde dossierpagina's 67 tot en met 75), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 18 november 2009 ondertekend door [verbalisant 2] voornoemd en [verbalisant 3], surveillant van politie, inhoudende, als de op 18 november 2009 tegenover verbalisanten afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van verdachte:
Ik heb [betrokkene 1] (hof: bedoeld wordt [betrokkene 1]) sms'jes gestuurd naar zijn telefoon. U laat mij de printgegevens zien van sms'jes. Ik kan u zeggen dat die sms'jes van mij afkomstig zijn. Het sms'je met de tekst "gezien jouw bedreigingen heeft [betrokkene 2] als instructie het waarschuwingsschot over te slaan en bij eerste gelegenheid gericht te vuren. Nadere informatie kun je krijgen van [betrokkene 5] en je 'schietclub'-broer [betrokkene 6]" heb ik gestuurd naar [betrokkene 1]. [betrokkene 2] heeft een wapenvergunning. Zij heeft van mij de instructies gekregen om het waarschuwingsschot over te slaan en gericht te vuren op [betrokkene 1]."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Ook ten aanzien van feit 3 heeft verdachte vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij en zijn zus ingevolge artikel 5 EVRM recht hebben op veiligheid en het recht hebben om zich te verdedigen. Hij, verdachte, heeft vanuit dat recht gehandeld in reactie op bedreigingen en handelingen van de zijde van [betrokkene 1].
Het hof verwerpt het verweer. De inhoud van de sms'jes is bedreigend van aard en kan reeds om die reden niet als een daad van verdediging worden aangemerkt."
2.3.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448) en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252, NJ 1984/479).
2.4.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte twee sms-berichten naar [betrokkene 1] heeft verstuurd, inhoudende 'Gezien SMS 28/04/2009 14:21 u. en het gebeuren gisteren in Breda, is jouw adres in België inmiddels doorgegeven aan twee v/m cliënten: zware jongens' en 'Gezien jouw bedreigingen heeft [betrokkene 2] als instructie het waarschuwingsschot over te slaan en bij eerste gelegenheid gericht te vuren'. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat deze uitlatingen van de verdachte bij [betrokkene 1] in redelijkheid de vrees konden doen ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Dit, in aanmerking genomen de overige uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden niet onbegrijpelijke oordeel, behoeft geen nadere motivering.
2.5.
Het middel faalt in zoverre.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan 2 jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 211 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 december 2014.