ECLI:NL:HR:2014:3608

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
14/02493
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cultuurgrondvrijstelling en toepassing op glasopstanden en andere opstallen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toepassing van de cultuurgrondvrijstelling zoals opgenomen in artikel 15, lid 1, letter q, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wet BRV). De zaak betreft een geschil tussen [X] B.V. en de Staatssecretaris van Financiën over de vraag of de cultuurgrondvrijstelling van toepassing is op glasopstanden en andere opstallen op een perceel tuinland dat door belanghebbende is verkregen op 3 augustus 2010. Het Gerechtshof Den Haag had eerder geoordeeld dat de glasopstanden en andere opstallen niet onder de vrijstelling vallen, terwijl de grond onder de andere opstallen wel in aanmerking komt voor de vrijstelling, omdat deze bedrijfsmatig ten behoeve van de landbouw wordt geëxploiteerd.

De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof vernietigd voor wat betreft de toepassing van de cultuurgrondvrijstelling op de grond onder andere opstallen dan glasopstanden. De Hoge Raad oordeelde dat, zoals eerder is vastgesteld in jurisprudentie, opstallen en ondergrond in de regel als één geheel moeten worden beschouwd voor de toepassing van de vrijstelling. De wetgever heeft echter een uitzondering gemaakt voor de ondergrond van glasopstanden. Dit betekent dat de ondergrond van andere opstallen niet kan delen in de cultuurgrondvrijstelling. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, waarbij het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond werd verklaard en het beroep van de Staatssecretaris gegrond.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.

Uitspraak

19 december 2014
nr. 14/02493
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 4 april 2014, nr. BK-13/01335, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 13/892) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Op 3 augustus 2010 heeft belanghebbende een perceel tuinland met glasopstanden, andere opstallen en installaties met toe- en aanbehoren verkregen.
2.2.
Voor het Hof was in geschil of de in artikel 15, lid 1, letter q, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wet BRV) opgenomen vrijstelling (hierna: de cultuurgrondvrijstelling) van toepassing is op (a) de glasopstanden zelf, (b) de andere opstallen en (c) de grond onder die andere opstallen.
2.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat de glasopstanden en de andere opstallen niet in de cultuurgrondvrijstelling delen. Het heeft daartoe redengevend geacht dat de vrijstelling slechts ziet op de verkrijging van (onder)grond. De grond onder de andere opstallen deelt wel in de cultuurgrondvrijstelling, omdat die grond bedrijfsmatig ten behoeve van de landbouw wordt geëxploiteerd, aldus het Hof.

3.Beoordeling van het door belanghebbende voorgestelde middel

3.1.
Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat de glasopstanden en de andere opstallen niet delen in de cultuurgrondvrijstelling.
3.2.
Het middel slaagt niet. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 15, lid 1, letter q, Wet BRV, zoals dat in 2010 luidde, volgt dat onder cultuurgrond wordt verstaan de grond die is bestemd voor veeteelt, akker-, weide-, tuin- en bosbouw, waaronder mede begrepen de ondergrond van glasopstanden (Kamerstukken II 2005/06, 30 572, nr. 9, blz. 17). Naar de uit deze beschrijving af te leiden bedoeling van de wetgever kunnen opstallen niet worden aangemerkt als cultuurgrond in de zin van voormelde bepaling (vgl. HR 25 juni 1997, nr. 29598, BNB 1997/284). Dat is ook in overeenstemming met de bewoordingen van de vrijstellingsbepaling, die spreekt over “cultuurgrond”. De omstandigheid dat de glasopstanden en de ondergrond daarvan tezamen één onroerende zaak vormen, staat niet in de weg aan de door de wetgever gewenste toepassing van de cultuurgrondvrijstelling op alleen de ondergrond.

4.Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel

4.1.
Het door de Staatssecretaris voorgestelde middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat de cultuurgrondvrijstelling kan worden toegepast op de grond onder andere opstallen dan glasopstanden.
4.2.
Het middel slaagt. Zoals reeds is beslist in het arrest van de Hoge Raad van 25 juni 1997, nr. 29598, BNB 1997/284, moeten voor de toepassing van de cultuurgrondvrijstelling opstallen en ondergrond in de regel als één geheel worden beschouwd. Alleen voor wat betreft de ondergrond van glasopstanden heeft de wetgever hierop een uitzondering gemaakt. Voor andere opstallen dan glasopstanden heeft derhalve als uitgangpunt te gelden dat de ondergrond niet kan delen in de vrijstelling (vgl. HR 19 september 2014, nr. 13/06088, ECLI:NL:HR:2014:2696, BNB 2014/243).
4.3.
Gelet op het overwogene onder 4.2 kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

5.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond,
verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.