ECLI:NL:HR:2014:3192

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2014
Publicatiedatum
13 november 2014
Zaaknummer
13/04250
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van Stichting [X] tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake belastingbeschikking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van Stichting [X] tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. Het Gerechtshof had op 25 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank te Haarlem, die betrekking had op een belastingbeschikking die aan de belanghebbende was afgegeven op basis van artikel 6.33, lid 2, van de Wet IB 2001. De belanghebbende, Stichting [X], heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna de belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.

De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand heeft gelaten.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan een van de partijen worden opgelegd. De beslissing van de Hoge Raad om het beroep in cassatie ongegrond te verklaren, is openbaar uitgesproken door de president en de andere rechters in deze zaak.

Uitspraak

14 november 2014
Nr. 13/04250
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 25 juli 2013, nr. 12/00456, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nr. 11/4821) betreffende de aan belanghebbende afgegeven beschikking als bedoeld in artikel 6.33, lid 2, van de Wet IB 2001 (tekst 2010 en 2011).

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de president M.W.C. Feteris als voorzitter, de vice-president R.J. Koopman, en de raadsheer M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2014.