Uitspraak
1.De bestreden beschikking
2.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beslissing
4 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2014 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld door [A] tegen een beschikking van de Rechtbank Amsterdam. De Rechtbank had op 13 december 2012 het klaagschrift van [klager], een verzekeringsmaatschappij, gegrond verklaard. Dit klaagschrift was ingediend met het verzoek om teruggave van een onder [klager] inbeslaggenomen personenauto. De Hoge Raad oordeelde dat het beroep van [A] niet-ontvankelijk was, omdat op grond van artikel 552d, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geen cassatieberoep openstond tegen de bestreden beschikking. De Hoge Raad herhaalde daarbij eerdere rechtspraak, specifiek ECLI:NL:HR:2010:BL2823, waarin werd benadrukt dat het in beslag nemen van een auto en de beoordeling van de eigendoms- en bezitsrechten een voorlopig oordeel betreft. De beslissing van de Hoge Raad werd genomen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.