ECLI:NL:HR:2014:2985

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
16 oktober 2014
Zaaknummer
14/04042
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over machtiging tot voortzetting inbewaringstelling en vereisten geneeskundige verklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de voortzetting van een inbewaringstelling op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van betrokkene, die op 25 juli 2014 door de burgemeester van Amersfoort was opgelegd. De rechtbank Midden-Nederland had op 31 juli 2014 de gevraagde machtiging verleend, ondanks het verweer van de raadsvrouw dat de geneeskundige verklaring niet voldeed aan de wettelijke vereisten, omdat betrokkene niet door een onafhankelijk psychiater was onderzocht. De rechtbank oordeelde dat de geneeskundige verklaring, opgesteld door een arts in opleiding tot specialist, voldoende was, omdat betrokkene de diagnose onderschreef en zijn situatie de diagnose ondersteunde.

In cassatie werd echter geoordeeld dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met artikel 5 lid 1, aanhef en onder e, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad benadrukte dat een geneeskundige verklaring van een (niet-behandelend) psychiater vereist is voor het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling. De rechtbank had niet vastgesteld dat onderzoek door een psychiater niet mogelijk was, en had de machtiging daarom niet mogen verlenen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verwees de zaak terug voor verdere behandeling.

Deze uitspraak onderstreept het belang van een onafhankelijke beoordeling door een psychiater als waarborg tegen willekeurige vrijheidsbeneming, en bevestigt dat de wettelijke vereisten voor het verlenen van een machtiging tot inbewaringstelling strikt moeten worden nageleefd.

Uitspraak

17 oktober 2014
Eerste Kamer
14/04042
RM/LH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE MIDDEN-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/16/374093/FA RK 14-5069 van de rechtbank Midden-Nederland van 31 juli 2014.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Midden-Nederland.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 25 juli 2014 heeft de burgemeester van Amersfoort op de voet van art. 20 Wet Bopz last gegeven tot inbewaringstelling van betrokkene. Betrokkene is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) Op 28 juli 2014 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling te verlenen. Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, op 25 juli 2014 opgesteld en ondertekend door de arts in opleiding tot specialist (AIOS) [betrokkene 1].
3.2
De rechtbank heeft de gevraagde machtiging verleend. Zij verwierp het door de raadsvrouw ter zitting gevoerde verweer dat de geneeskundige verklaring niet aan de wettelijke vereisten voldoet omdat betrokkene niet door een onafhankelijk psychiater is onderzocht en dit gebrek niet is hersteld. De rechtbank overwoog daartoe:
“De rechtbank stelt vast dat niet voldaan is aan het vereiste dat betrokkene is onderzocht door een (niet-behandelend) psychiater. Dit vereiste heeft tot doel te voorkomen dat iemand zijn vrijheid wordt ontnomen op basis van een (vermoedelijke) diagnose die niet door een zogenaamde 'medical expert' is vastgesteld. In het onderhavige geval heeft betrokkene ter zitting verklaard dat hij in de nacht voor de opname een serieuze suïcidepoging heeft gedaan en dat dit het gevolg was van sombere en depressieve gevoelens. Ook heeft betrokkene erkend dat hij ook eerder al een serieuze suïcidepoging heeft gedaan waarvoor hij opgenomen is geweest.
In aanmerking genomen dat het geneeskundig onderzoek ertoe strekt vast te stellen of de persoon op wie de bedoelde verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en of zich een geval als bedoeld in art. 2 Wet Bopz voordoet, en gelet op de omstandigheid dat betrokkene de gestelde diagnose onderschrijft en dat de vastgestelde en eveneens door betrokkene erkende gebeurtenissen en omstandigheden de gestelde diagnose ondersteunen, is de rechtbank van oordeel dat met de voorhanden zijnde geneeskundige verklaring kan worden volstaan en dat sprake is van een ernstig vermoeden van een stoornis van de geestvermogens welke bij betrokkene het gevaar van suïcide doet veroorzaken. De rechtbank zal het (…) verweer daarom passeren.”
3.3
Het middel klaagt dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM, nu zij de verzochte machtiging heeft verleend terwijl niet voldaan is aan het vereiste dat betrokkene is onderzocht door een (niet-behandelend) psychiater.
3.4
Het beroep is gericht tegen een beschikking op een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in art. 27 Wet Bopz. Ingevolge art. 29 lid 5 Wet Bopz staat tegen deze beschikking geen gewoon rechtsmiddel open. Nu het middel evenwel klaagt over het niet in acht nemen van een essentiële waarborg voor het grondrecht op vrijheid, in die zin dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, bestaat grond voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van art. 29 lid 5 Wet Bopz. Betrokkene is derhalve ontvankelijk in zijn cassatieberoep (vgl. HR 26 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD4375, NJ 2008/607).
3.5
Bij een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling dient ingevolge art. 27 lid 2 Wet Bopz een geneeskundige verklaring als bedoeld in art. 21 Wet Bopz te worden overgelegd, derhalve een verklaring van een, bij voorkeur niet-behandelend, psychiater (of, zo dat niet mogelijk is, een, bij voorkeur niet behandelend, arts, niet zijnde psychiater), waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van art. 20 lid 2 Wet Bopz is voldaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [betrokkene 1] geen psychiater is als bedoeld in art. 1 lid 1, onder j, Wet Bopz. Nu de rechtbank niet heeft vastgesteld dat onderzoek door een psychiater niet mogelijk was, had zij de verzochte machtiging niet mogen verlenen maar de behandeling moeten aanhouden teneinde betrokkene alsnog persoonlijk te laten onderzoeken door een psychiater. Dat is niet anders in de door de rechtbank vermelde omstandigheden dat betrokkene de diagnose van de AIOS onderschrijft en dat de vastgestelde en eveneens door betrokkene erkende gebeurtenissen en omstandigheden de gestelde diagnose ondersteunen. Het voorafgaande onderzoek door een specialist (een psychiater) is immers een essentiële waarborg tegen een willekeurige vrijheidsbeneming (vgl. HR 21 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3450, NJ 2003/484).
Het middel is derhalve gegrond.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 31 juli 2014;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op
17 oktober 2014.