ECLI:NL:HR:2008:BD4375

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01827
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voortzetting inbewaringstelling en eisen aan geneeskundige verklaring

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de rechtbank die een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van betrokkene heeft verleend. De burgemeester van Delft had op 7 april 2008 een last tot inbewaringstelling gegeven op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De officier van justitie diende op 8 april 2008 een verzoek in bij de rechtbank om deze inbewaringstelling voort te zetten, vergezeld van een geneeskundige verklaring. De rechtbank heeft op 10 april 2008 de machtiging verleend na het horen van betrokkene en de behandelend arts. Betrokkene heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank niet beschikte over een geneeskundige verklaring die voldeed aan de wettelijke eisen, namelijk dat deze was opgesteld door een specialist die betrokkene persoonlijk had onderzocht.

De Hoge Raad oordeelt dat de klacht van betrokkene gegrond is, omdat de rechtbank niet de vereiste geneeskundige verklaring had. De Hoge Raad benadrukt dat de Wet Bopz vereist dat een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling alleen kan worden verleend op basis van een verklaring van een niet-behandelend psychiater die de betrokkene persoonlijk heeft onderzocht. De Hoge Raad concludeert dat de geldigheidsduur van de machtiging op 1 mei 2008 is verstreken, waardoor betrokkene geen belang meer heeft bij zijn beroep. De Hoge Raad verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep.

Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbescherming van personen die onder de Wet Bopz vallen, vooral met betrekking tot de eisen die aan geneeskundige verklaringen worden gesteld. De uitspraak onderstreept de noodzaak van een zorgvuldige procedure bij vrijheidsontneming en de bescherming van grondrechten.

Uitspraak

26 september 2008
Eerste Kamer
08/01827
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. O.C. Bondam,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT 'S-GRAVENHAGE,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Bij beschikking van de burgemeester van Delft van 7 april 2008 is ten aanzien van betrokkene een last tot inbewaringstelling gegeven als bedoeld in art. 20 Wet Bopz.
De officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage heeft op 8 april 2008 onder overlegging van voornoemde beschikking van de burgemeester en een geneeskundige verklaring als bedoeld in art. 21 Wet Bopz, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van betrokkene.
Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, en de (waarnemend) behandelend arts op 10 april 2008 had gehoord, heeft zij bij beschikking van diezelfde datum de verzochte machtiging verleend.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van betrokkene in zijn cassatieberoep.
De advocaat van de officier van justitie heeft bij brief van 12 juni 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Ontvankelijkheid van het beroep
Het beroep is gericht tegen een beschikking op een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in art. 27 Wet Bopz. Ingevolge art. 29 lid 5 Wet Bopz staat tegen deze beschikking geen gewoon rechtsmiddel open.
Het middel bevat de klacht - zakelijk weergegeven - dat de rechtbank op het verzoek heeft beslist zonder te beschikken over een geneeskundige verklaring die voldoet aan de eis dat zij is opgesteld door een specialist die betrokkene daartoe persoonlijk heeft onderzocht. Aldus klaagt het middel over het niet inachtnemen van een essentiële waarborg voor het grondrecht op vrijheid, in die zin dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald (vgl. HR 21 februari 2003, nr. R03/002, NJ 2003, 484). Die klacht levert een grond op voor doorbreking van het genoemde rechtsmiddelenverbod, zodat cassatieberoep voor betrokkene openstond.
De geldigheidsduur van de door de rechtbank op 10 april 2008 verleende machtiging is echter ingevolge art. 30 Wet Bopz op 1 mei 2008 verstreken, zodat betrokkene geen belang meer heeft bij zijn beroep en om deze reden daarin niet kan worden ontvangen.
4. Verdere overwegingen
4.1 De Hoge Raad ziet nochtans in verband met de in het middel aan de orde gestelde rechtsvraag en de daaromtrent in de rechtspraak en de literatuur bestaande onzekerheid aanleiding het navolgende te overwegen.
4.2 Het middel klaagt, als gezegd, dat de rechtbank op het verzoek heeft beslist zonder te beschikken over een geneeskundige verklaring die voldoet aan de eis dat zij is opgesteld door een specialist die betrokkene daartoe persoonlijk heeft onderzocht. Het gaat ervan uit dat de in art. 27 lid 2 in verbinding met art. 21 Wet Bopz bedoelde geneeskundige verklaring die moet worden overgelegd bij een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in art. 27 Wet Bopz, moet zijn opgemaakt door een niet-behandelend psychiater, en dat een verklaring van een arts, niet zijnde een psychiater, ontoereikend is.
4.3 Hieromtrent wordt het volgende overwogen. De leden 1 en 2 van art. 21 laten de mogelijkheid open dat de burgemeester een inbewaringstelling gelast op basis van een schriftelijke verklaring van een arts die geen psychiater is, en wel indien het niet mogelijk is dat een psychiater de verklaring verstrekt. Met inachtneming van de rechtspraak van het EHRM met betrekking tot vrijheidsontneming van als geestesziek aangemerkte personen (art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de door dat hof gestelde eis van "objective medical expertise" aldus moet worden verstaan dat die - behoudens in noodsituaties - een persoonlijk voorafgaand onderzoek van de betrokkene door een specialist, dat wil zeggen een psychiater als bedoeld in art. 1 lid 1, aanhef en onder j, Wet Bopz, veronderstelt. In een geval waarin de inbewaringstelling gelast is op basis van een schriftelijke verklaring van een arts die geen psychiater is, brengt de bepaling van art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM dan ook mee dat de rechter, onverminderd het bepaalde in art. 29 lid 2 Wet Bopz, een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling slechts mag verlenen na te hebben kennisgenomen van een schriftelijke - dan wel ter zitting mondeling afgelegde en in het proces-verbaal van de zitting te vermelden - verklaring van een niet behandelend psychiater die persoonlijk de betrokkene na diens inbewaringstelling heeft onderzocht. Het middel is in zoverre gegrond.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 26 september 2008.