ECLI:NL:HR:2014:2750

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
22 september 2014
Zaaknummer
12/04833
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de strafoplegging en toezicht door Reclassering Nederland in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen. Het Hof had de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad constateerde dat het Hof verzuimd had om in het dictum van de uitspraak op te nemen dat Reclassering Nederland toezicht zou houden op de naleving van de voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke veroordeling. De Hoge Raad herstelde deze misslag en verduidelijkte dat het Hof inderdaad de opdracht aan Reclassering Nederland had willen geven. Hoewel het verzuim terecht werd opgemerkt, leidde dit niet tot cassatie van de uitspraak.

Daarnaast werd er een tweede middel behandeld dat betrekking had op de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat deze termijn was overschreden omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van 24 maanden naar 22 maanden en 3 weken, met behoud van de voorwaardelijke straf en de proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige en bevestigt de noodzaak van toezicht door Reclassering Nederland.

Uitspraak

16 september 2014
Strafkamer
nr. S 12/04833
SG/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 oktober 2012, nummer 20/001573-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf, tot aanvulling van het bestreden arrest en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof de strafoplegging ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. Het dictum van de bestreden uitspraak luidt, voor zover in cassatie van belang, als volgt:
"Het Hof:
(...)
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van vaststelling identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
- verdachte zich na zijn detentie moet melden bij Reclassering Nederland op het adres Langendijk 34 te Breda waarbij verdachte zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden moet blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze perioden nodig acht;
- verdachte school en/of werk oppakt."
2.3.
Gelet op de aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden voorwaarden heeft het Hof kennelijk Reclassering Nederland opdracht willen geven het in art. 14d, tweede lid, Sr bedoelde toezicht te houden en de daar bedoelde begeleiding te bieden, maar heeft het verzuimd deze opdracht in het dictum van de bestreden uitspraak op te nemen. De Hoge Raad herstelt deze misslag en zal verstaan dat het Hof Reclassering Nederland deze opdracht heeft gegeven. Het middel klaagt weliswaar terecht over dit verzuim, maar kan dus niet tot cassatie leiden.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 22 maanden en 3 weken, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, beloopt;
verstaat dat het Hof Reclassering Nederland opdracht heeft gegeven toezicht te houden op de naleving van de in de bestreden uitspraak omschreven voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 september 2014.