Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
16 september 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen. Het Hof had de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad constateerde dat het Hof verzuimd had om in het dictum van de uitspraak op te nemen dat Reclassering Nederland toezicht zou houden op de naleving van de voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke veroordeling. De Hoge Raad herstelde deze misslag en verduidelijkte dat het Hof inderdaad de opdracht aan Reclassering Nederland had willen geven. Hoewel het verzuim terecht werd opgemerkt, leidde dit niet tot cassatie van de uitspraak.
Daarnaast werd er een tweede middel behandeld dat betrekking had op de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat deze termijn was overschreden omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van 24 maanden naar 22 maanden en 3 weken, met behoud van de voorwaardelijke straf en de proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige en bevestigt de noodzaak van toezicht door Reclassering Nederland.