Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
28 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, van 1 juni 2012. De zaak betreft een strafzaak met nummer 21/002091-11. De verdachte, geboren in 1967, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaten, mr. G.G.J. Knoops en mr. S.C. Post, beiden werkzaam in Amsterdam. In de schriftelijke middelen van cassatie die zijn ingediend, zijn verschillende argumenten naar voren gebracht ter ondersteuning van het beroep.
De Advocaat-Generaal, D.J.C. Aben, heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De raadslieden van de verdachte hebben hierop schriftelijk gereageerd, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de ingediende middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 28 januari 2014 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij ook de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg aanwezig was.