Uitspraak
[X], domicilie kiezende te
[Z]ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 26 maart 2014, nr. BK-13/01200, betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 6.33, lid 2, van de Wet IB 2001.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van de Stichting [A] te [Z]. Het beroep was ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 maart 2014, nr. BK-13/01200, betreffende een beschikking op basis van artikel 6.33, lid 2, van de Wet IB 2001. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet op de juiste wijze was ondertekend. De voorzitter van de stichting had het beroepschrift ondertekend, maar er was geen verklaring overgelegd van de secretaris/penningmeester, die samen met de voorzitter bevoegd was om de stichting te vertegenwoordigen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de indiener van het beroep in cassatie onbevoegd was, omdat de statuten van de stichting vereisen dat beide bestuurders gezamenlijk optreden. De griffier van de Hoge Raad had eerder verzocht om de statuten en een verklaring van de bevoegde persoon over te leggen, maar hier was niet aan voldaan. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.