Uitspraak
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 11 juli 2014, nr. 14/02115, ECLI:NL:HR:2014:1675.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 11 juli 2014, nr. 14/02115. Het verzoek is ingediend door Stichting [X], hierna aangeduid als belanghebbende. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier belanghebbende op 14 oktober 2014 heeft gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht voor het verzoek tot herziening, met een termijn van vier weken voor betaling. Belanghebbende heeft echter het griffierecht niet voldaan, wat heeft geleid tot de beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek.
De griffier heeft belanghebbende op 21 november 2014 de gelegenheid gegeven om de redenen voor de termijnoverschrijding mee te delen. De argumenten die belanghebbende in haar brief van 3 december 2014 aanvoert, zijn door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Op basis van artikel 8:41, lid 6, tweede volzin, in verbinding met artikel 8:119, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de Hoge Raad besloten dat het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en de zaak is behandeld door de raadsheren C. Schaap als voorzitter, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, met F. Treuren als waarnemend griffier.