ECLI:NL:GHDHA:2014:1010

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
BK-13-01200
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ANBI-status door de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 maart 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Stichting [X] tegen de afwijzing van haar verzoek om als algemeen nut beogende instelling (ANBI) te worden aangemerkt door de Inspecteur van de Belastingdienst. De stichting had op 11 april 2012 verzocht om ANBI-status, maar dit verzoek werd op 13 september 2012 afgewezen. De rechtbank Den Haag had het beroep van de stichting tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna de stichting in hoger beroep ging.

Het Hof heeft vastgesteld dat de stichting niet voldoet aan de wettelijke eisen voor ANBI-status. De rechtbank had geoordeeld dat de stichting niet aannemelijk had gemaakt dat zij uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut dient. De stichting had weliswaar een statutaire doelstelling die gericht is op het verbeteren van het levensniveau in ontwikkelingslanden, maar de feitelijke activiteiten waren beperkt tot vermogensbeheer zonder significante uitgaven ter verwezenlijking van haar doelstellingen. Het Hof heeft deze overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat de stichting niet over een actueel beleidsplan beschikt, wat ook een vereiste is voor ANBI-status.

Daarnaast heeft het Hof het beroep van de stichting op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel verworpen. De stichting had aangevoerd dat zij gelijk behandeld moest worden als een andere instelling die wel ANBI-status had gekregen, maar het Hof oordeelde dat de omstandigheden niet vergelijkbaar waren. De stichting heeft niet kunnen aantonen dat zij aan de cumulatieve eisen voor ANBI-status voldoet, en het hoger beroep is ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en de stichting kan binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-13/01200

Uitspraak d.d. 26 maart 2014

in het geding tussen:
Stichting [X],gevestigd te [Z], belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 juli 2013, nummer SGR 13/1076, betreffende na te vermelden beschikking.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Bij beschikking van 13 september 2012 heeft de Inspecteur het verzoek van belanghebbende van 11 april 2012 om haar aan te merken als algemeen nut beogende instelling (Anbi) als bedoeld in artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) afgewezen.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 478. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 februari 2014, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de navolgende door de rechtbank onder 1 tot en met 3 en 5 tot en met 6 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
“2. Eiseres is op 26 september 1985 opgericht door [A], [B] en gemachtigde. In haar statuten is onder meer - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
“Doel.Artikel 2.
1.
De stichting heeft primair tot doel het verbeteren van het levensniveau van met name de
ontwikkelingslanden, zonder onderscheid naar nationaliteit, godsdienstige overtuiging,
levens- of wereldbeschouwing of maatschappelijke status.
2.
De stichting tracht haar doel te bereiken door het bieden van hulp (materieel en financieel), specifiek bij het opzetten van kleinschalige milieuvriendelijke energieprojecten, zoals projecten met benutting van de warmte der zon, wind en water.
3.
De stichting beoogt niet het maken van winst doch is tot het vormen van reserves bevoegd.
Middelen.
Artikel 3.
De inkomsten van de stichting bestaan uit:
a. verkrijgingen ingevolge making of schenking;
b. subsidies;
c. hetgeen de stichting op andere wijze mocht verkrijgen.
Bestuur.
Artikel. 4.
1.
De stichting wordt bestuurd door drie of meer bestuurders; het aantal bestuurders – ten minste drie bedragende – wordt door het bestuur zelf vastgesteld.
Het vastgestelde aantal kan steeds worden gewijzigd.
2.
Het lidmaatschap van het bestuur eindigt door overlijden (…).
3.
Wanneer in het bestuur een vakature is ontstaan zal daarin door de overblijvende bestuursleden ten spoedigste worden voorzien door benoeming van een nieuw bestuurslid.
4.
Ingeval één of meer vakatures in het bestuur bestaan behoudt het bestuur zijn bevoegdheid.
(…).
Besluitvorming.
Artikel 5.
1.
Elke bestuurder brengt één stem uit. Besluiten worden genomen met volstrekte meerderheid van stemmen, voor zover de statuten geen andere meerderheid voorschrijven.
2.
Alle bestuursbesluiten worden in vergadering genomen tenzij geen der bestuurders zich tegen besluitvorming buiten een vergadering verzet en elk der bestuurders zich schriftelijk voor of tegen het besluit betreffende voorstel heeft uitgesproken.
3.
Indien de stemmen over een voorstel staken wordt een tweede stemming in een volgende vergadering gehouden, al dan niet na overleg met terzake deskundigen.
Voorgeval de stemmen over een voorstel dan weer staken is de stem van de voorzitter beslissend.
(…)”.
3. Bij de oprichting van eiseres is gemachtigde als voorzitter benoemd, [B] als secretaris/penningmeester en [A] als bestuurslid. [A] (ten tijde van de oprichting gehuwd met gemachtigde) is in 2001 overleden. Sindsdien is er een vacature voor een bestuurslid.
Gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat hij door [B], die in het buitenland verblijft, is gevolmachtigd ten behoeve van eiseres beheers- en beschikkingshandelingen te verrichten.
(…)
5.
Eiseres heeft bij het verzoek om als ANBI te worden aangemerkt het volgende financieel overzicht verstrekt:
01-01-2010
01-01-2011
01-01-2012
prognose
Kapitaal
€ 81.204,35
€ 87.341,70
€ 96.037,57
€ 100.000,00
Opbrengst
giften
€ 4.712,00
€ 5.304,00
€ 5.000,00
rente
€ 1.460,00
€ 3.424,97
€ 2.500,00
Kosten
bank
€ 8,51
€ 6,24
€ 15,00
KVK
€ 26,14
€ 26,64
€ 25,00
6.
Gemachtigde heeft bij akte van 15 maart 2007 notarieel doen vastleggen dat hij jaarlijks onder meer een bedrag van ten minste € 5.000 aan eiseres zal schenken.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is evenals in eerste aanleg uitsluitend in geschil of de Inspecteur het verzoek van belanghebbende om als Anbi te worden aangemerkt terecht heeft afgewezen, zoals de Inspecteur stelt en belanghebbende betwist.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt uiteindelijk tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de beschikking en tot het nemen van een beschikking waarin zij als Anbi wordt aangemerkt.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft in haar uitspraak – voor zover van belang - het volgende overwogen:
“11. Op eiseres rust de last aannemelijk te maken dat zij voldoet aan de criteria op grond waarvan zij als ANBI kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is zij daarin niet geslaagd. Daartoe neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut dienen
11.1
Op grond van artikel 1a, eerste lid aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (hierna: de Uitvoeringsregeling) wordt een instelling als een algemeen nut beogende instelling aangemerkt indien en zolang uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden van de instelling blijkt dat deze uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient.
11.1.1
Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat eiseres weliswaar statutair een algemeen belang beoogt, maar niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met de door haar verrichte werkzaamheden feitelijk het algemeen belang dient of heeft gediend in overeenstemming met haar doelstelling. Eiseres reserveert en beheert vermogen, maar ontplooit niet of nauwelijks activiteiten, aldus verweerder. Eiseres heeft daartegen aangevoerd dat er wel degelijk feitelijk werkzaamheden worden verricht. In het verleden heeft eiseres geparticipeerd in een botenproject in [land] en onlangs zijn er contacten geweest met [C], hetgeen heeft geresulteerd in een storting van een geldbedrag op rekening van [C] ten behoeve van deelname aan een energieproject.
11.1.2 Eiseres heeft met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat haar activiteiten verder reiken dan vermogensbeheer en dat zij feitelijk werkzaamheden heeft verricht van enige betekenende omvang waarmee zij uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient of heeft gediend. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat eiseres weliswaar heeft gesteld dat zij in het verleden heeft deelgenomen aan een botenproject in [land] en onlangs een geldbedrag aan [C] heeft overgemaakt, maar dat - voor zover al kan worden aangenomen dat van die deelname en overmaking sprake was - dit onvoldoende is om eiseres als ANBI aan te merken. Verweerder heeft er in dat verband terecht op gewezen dat uit het financieel overzicht in ieder geval niet valt op te maken dat eiseres in de afgelopen jaren enige uitgave ter verwezenlijking van haar doelstellingen heeft gedaan.
Beschikking over vermogen
11.2
Artikel 1a, eerste lid aanhef en onder c, van de Uitvoeringsregeling bepaalt - voor zover van belang - dat uit de regelgeving van de instelling en de feiten dient te blijken dat een natuurlijk persoon noch een rechtspersoon over het vermogen van de instelling kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen.
11.2.1 Verweerder heeft gesteld dat de voorzitter over het vermogen van eiseres kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen.
11.2.2
Op grond van de feiten zoals vermeld onder 2 en 3 is de rechtbank van oordeel dat de voorzitter de feitelijke beschikkingsmacht over het vermogen van eiseres heeft (behouden). De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Het bestuur van eiseres bestaat - na het overlijden van [A] in 2001 - uit twee bestuursleden. De vacature voor een derde bestuurslid is nadien - in afwijking van artikel 4, derde lid, van de statuten - niet ingevuld. Ten aanzien van de besluitvorming is in artikel 5, derde lid, van de statuten bepaald dat weliswaar besluiten worden genomen met volstrekte meerderheid van stemmen, maar dat ingeval de stemmen na twee stemmingsronden staken de stem van de voorzitter beslissend is. Gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat hij als voorzitter door de secretaris/penningmeester is gevolmachtigd alle beheers- en beschikkingshandelingen ten aanzien van eiseres te verrichten. Er is geen (extern) toezicht op het bestuur van eiseres. Het vermogen van eiseres bestaat louter uit stortingen door de voorzitter en niet gebleken is dat eiseres enige uitgave - behoudens bankkosten en kosten van inschrijving bij de Kamer van Koophandel - heeft gedaan. Onder deze omstandigheden is aannemelijk dat de voorzitter over het vermogen van eiseres kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen. Derhalve is niet voldaan aan het vereiste als onder 11.2 genoemd.
Actueel beleidsplan
11.4
Artikel 1a, eerste lid aanhef en onder f, van de Uitvoeringsregeling bepaalt dat de instelling dient te beschikken over een actueel beleidsplan dat inzicht geeft in de door de instelling te verrichten werkzaamheden ter verwezenlijking van haar doelstelling, de wijze van werving van inkomsten, het beheer van het vermogen van de instelling en de besteding daarvan.
11.4.1
Eiseres voldoet niet aan vorengenoemde voorwaarden aangezien zij niet beschikt over een actueel beleidsplan. De door eiseres ter zitting gegeven toelichting (dat haar beleid erop gericht is om soortgelijke organisaties te benaderen om deel te nemen in energieprojecten) is hiertoe niet voldoende. De aanwezigheid van een actueel beleidsplan acht de rechtbank in het onderhavige geval van bijzonder belang, aangezien eiseres vermogen aanhoudt voor langere tijd zonder ten laste van dat vermogen uitgaven in het kader van de statutaire doelstelling te doen. Artikel 1a, eerste lid aanhef en onder d, in samenhang met artikel 1b van de Uitvoeringsregeling schrijft in dat verband voor dat een instelling niet meer vermogen aanhoudt dan redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden ten behoeve van de doelstelling van de instelling. Het aanhouden van een vermogen gedurende langere tijd is in het geval van eiseres, nu een bestaand beleidsplan ontbreekt, niet in overeenstemming met genoemde vereisten.
Gelijkheidsbeginsel
12. Eiseres heeft voorts een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij eenzelfde doelstelling heeft als [D], een instelling waaraan wel de ANBI-status is toegekend. Dit beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. De enkele omstandigheid dat eiseres en [D] mogelijk eenzelfde statutaire doelstelling hebben, maakt niet dat eiseres daarmee reeds als een gelijk geval dient te worden aangemerkt.
Vertrouwensbeginsel
13.
Eiseres heeft ten slotte nog gesteld dat verweerder in procedures in de zaken AWB 10/792 IB/PVV en AWB 10/10795 IB/PVV bij zowel de rechtbank Den Haag als het gerechtshof Den Haag heeft bevestigd dat eiseres een ANBI is.
13.1 Verweerder heeft er naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat blijkens de uitspraak van het gerechtshof in hoger beroep de inspecteur uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij van mening is dat eiseres geen ANBI is, maar dat hij ten aanzien van de jaren 2006 en 2007 zijn voor de rechtbank ingenomen standpunt dat dit wel het geval is, zal handhaven. Dit betekent dat, nu eiseres voor het overige niets ter zake heeft aangevoerd, haar beroep op het vertrouwensbeginsel dient te worden afgewezen.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Belanghebbende voert in hoger beroep voor haar standpunt, dat zij voldoet aan de wettelijke eisen die gesteld worden om te kwalificeren als Anbi, dezelfde gronden aan als in eerste aanleg. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende aan geen van de cumulatief gestelde, wettelijke eisen voldoet. De rechtbank heeft op goede gronden een juiste beslissing genomen, welke gronden het Hof hier overneemt.
7.2. Tijdens de mondelinge behandeling van het geschil ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende, tevens zijnde de voorzitter en medeoprichter van belanghebbende, met hetgeen hij aldaar heeft aangevoerd en door de Inspecteur niet voldoende is weersproken, aannemelijk gemaakt dat belanghebbende is opgericht met het doel een alternatief te bieden voor de gevestigde organisaties op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking. Het Hof stelt echter vast dat het (vooralsnog) bij deze goede bedoeling is gebleven. Feitelijk zijn er geen werkzaamheden verricht die het algemeen belang, zoals verwoord in haar statutaire doelomschrijving, dienen. Belanghebbende heeft vermogen vergaard uit aan haar gedane betalingen en uit het beheer van dit vermogen, zonder over een actueel beleidsplan te beschikken dat inzicht geeft in de door belanghebbende te verrichten werkzaamheden en de besteding van het opgebouwde vermogen, als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, aanhef en onder f van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994. Bestedingen anders dan uitgaven ter zake van bankkosten en kosten inschrijving van de Kamer van Koophandel zijn niet komen vast te staan.
7.3. Gelet op een en ander is het hoger beroep ongegrond en dient te worden beslist als hierna vermeld.

Proceskosten

8.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. H.A.J. Kroon, B. van Walderveen en J.V. van Noorle Jansen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 26 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.