In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de heffing van kansspelbelasting. De Staatssecretaris van Financiën had een naheffingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende, die in 2002 aan verschillende pokertoernooien in Frankrijk, Oostenrijk en de Verenigde Staten had deelgenomen. De belanghebbende had in totaal € 44.669 gewonnen, maar had geen kansspelbelasting op aangifte voldaan. De Inspecteur legde een naheffingsaanslag op van € 11.104 over het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002.
Het Hof had geoordeeld dat poker in de variant Texas Hold’em een kansspel is en dat de heffing van kansspelbelasting over prijzen behaald bij buitenlandse pokertoernooien in strijd is met het recht op vrij verkeer van diensten binnen de EU. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de heffing van kansspelbelasting over prijzen gewonnen bij pokertoernooien in andere lidstaten van de EU een schending oplevert van artikel 56 VWEU. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof voor zover deze betrekking had op de vermindering van de naheffingsaanslag en bepaalde dat de belanghebbende enkel kansspelbelasting verschuldigd is over de in de Verenigde Staten gewonnen prijs van € 1309, na toepassing van een vrijstelling van € 250.
De Hoge Raad concludeerde dat de heffing van kansspelbelasting over prijzen gewonnen bij pokertoernooien in de EU niet gerechtvaardigd is en dat de wetgever in de geconstateerde lacune moet voorzien. De uitspraak van het Hof werd vernietigd en de naheffingsaanslag werd verminderd tot € 327. De proceskosten werden niet toegewezen.