ECLI:NL:HR:2014:1548

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
14/01871
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van beroep in insolventiezaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.F. Deen, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 1 april 2014 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam, gedateerd 20 juli 2012 en 29 januari 2014, en het arrest van het hof. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de verzoekster klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) en gehoord de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

27 juni 2014
Eerste Kamer
nr. 14/01871
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. S.F. Deen.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak met het insolventienummer C13/12/639-R van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2012 en 29 januari 2014;
b. het arrest in de zaak 200.141.474/01 van het gerechtshof Amsterdam van 1 april 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
27 juni 2014.