Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
27 juni 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.F. Deen, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 1 april 2014 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam, gedateerd 20 juli 2012 en 29 januari 2014, en het arrest van het hof. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de verzoekster klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) en gehoord de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.