ECLI:NL:GHAMS:2014:1751

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
200.141.474-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellante. Appellante had in februari 2014 hoger beroep aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 29 januari 2014 had besloten de schuldsaneringsregeling van appellante te beëindigen zonder haar de schone lei te verlenen. Tijdens de zitting op 25 maart 2014 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Ze betoogde dat ze had voldaan aan haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling en dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat ze tekort was geschoten in haar informatie- en sollicitatieverplichtingen.

Het hof heeft vastgesteld dat appellante inderdaad tekort is geschoten in haar verplichtingen. Ze heeft niet tijdig en volledig informatie verstrekt aan de bewindvoerder en heeft niet voldaan aan de sollicitatieverplichting. Het hof oordeelde dat appellante nieuwe schulden had laten ontstaan en dat ze niet had aangetoond dat ze de achterstand aan de boedel zou kunnen inlossen. De bewindvoerder had aangegeven dat appellante onvoldoende had gedaan om haar verplichtingen na te komen en dat er een aanzienlijke achterstand was ontstaan in de afdracht aan de boedel.

Het hof concludeerde dat de tekortkomingen van appellante ernstig waren en dat er geen vertrouwen was dat ze haar verplichtingen zou kunnen nakomen. Daarom werd het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, en werd de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei gerechtvaardigd. Het hof benadrukte dat de schuldsaneringsregeling bedoeld is om natuurlijke personen in financiële problemen een kans te geven, maar dat daar ook actieve medewerking van de schuldenaar voor vereist is.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.141.474/ 01
insolventienummer rechtbank Amsterdam : C/13/12/639-R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 april 2014
in de zaak van
[appellante],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat:
mr. P.A. van der Waalte [vestigingsplaats].

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [appellante] genoemd.
[appellante] is bij per fax op 6 februari 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2014, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds heeft beëindigd zonder haar de zogenoemde schone lei te verlenen.
Het hoger beroep is behandeld op de zitting van het hof van 25 maart 2014. Bij die behandeling is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. S.C. Gordijn, kantoorgenote van mr. Van der Waal voornoemd, die het verzoekschrift heeft toegelicht. Voorts is de bewindvoerder, [X.], verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, het op 10 maart 2014 ter griffie van het hof ingekomen verslag van de bewindvoerder en de namens [appellante] bij brief van 20 maart 2014 nader overgelegde stukken. [appellante] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[appellante] heeft in het verzoekschrift verzocht om het vonnis waarin de op haar toepasselijke schuldsaneringsregeling tussentijds werd beëindigd zonder schone lei, te vernietigen en haar alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien. [appellante] heeft daartoe op door haar aangevoerde gronden - door [appellante] grieven genoemd - samengevat en voor zover voor de beslissing van belang het volgende naar voren gebracht.
2.2
[appellante] is van mening dat zij heeft voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Voor zover het hof oordeelt dat zij daarin wel is tekortgeschoten, stelt [appellante] zich op het standpunt dat dit haar niet kan worden verweten en dat hierdoor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling niet is gefrustreerd. Volgens [appellante] heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat zij in onvoldoende mate aan haar informatieverplichting en haar inspanningsverplichting heeft voldaan. [appellante] heeft aangegeven de bewindvoerder telkens, daar waar mogelijk, van informatie en aanvullende sollicitaties te hebben voorzien. Voorts heeft [appellante] aangevoerd dat zij niet aan haar afdrachtverplichting heeft kunnen voldoen, omdat haar inkomen daarvoor ontoereikend was, daar zij een geruime periode geen toeslagen en kortingen van de belastingdienst heeft ontvangen. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] verklaard dat zij inmiddels weer toeslagen van de belastingdienst ontvangt en dat haar is gebleken dat een bedrag van € 1.000,-- op een voor haar niet toegankelijke rekening stond, welk bedrag zij inmiddels op 24 maart 2014 naar de boedelrekening heeft overgemaakt. [appellante] betwist daarnaast dat zij nieuwe schulden heeft laten ontstaan. Met betrekking tot de schuld aan Nuon heeft [appellante] aangegeven dat dit een rekening betreft ter zake van teveel verbruik in het jaar 2012, waaromtrent [appellante] een regeling heeft getroffen. Verder heeft [appellante] verklaard dat zij de schuld aan [Y.]heeft voldaan en de schuld aan Alliantie haar niet bekend is. Dat [appellante] verder gelden heeft ontvangen op rekeningen die niet op haar naam staan, houdt volgens haar verband met het faillissement waarin zij in het verleden verkeerde. Haar rekening werd toen geblokkeerd waardoor zij niet meer over haar pleegoudervergoeding kon beschikken. Zij heeft getracht dit te omzeilen door haar pleegoudervergoeding op een andere rekening te laten storten. Met betrekking tot de afkoop van levensverzekeringen heeft [appellante] aangegeven dat zij de daarbij vrijgekomen gelden, na ontvangst, op de boedelrekening had willen storten en dat het geenszins haar bedoeling was deze gelden voor de bewindvoerder verborgen te houden. [appellante] heeft ten slotte gesteld dat de beslissing van de rechtbank, gelet op de omstandigheden van het geval en de daarbij in aanmerking te nemen en af te wegen belangen, disproportioneel is.
2.3
De bewindvoerder heeft in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. [appellante] is de schuldsaneringsregeling slecht begonnen. Toen de bewindvoerder [appellante] belde teneinde een afspraak te maken voor het huisbezoek, gaf [appellante] te kennen dat zij op [datum] voor vijf weken op vakantie naar Spanje zou gaan en dat haar familie alle kosten op zich zou nemen. [appellante] heeft verzuimd hiervan melding te maken tijdens de toelatingszitting en een verklaring van de familie in verband met de bekostiging van de vakantie heeft de bewindvoerder bovendien pas in[datum] ontvangen, aldus steeds de bewindvoerder. [appellante] heeft volgens de bewindvoerder niet in afdoende mate voldaan aan haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bovendien laat zij onvoldoende zien dat zij de verplichtingen alsnog wenst na te komen. [appellante] stuurde alleen informatie op wanneer hier door de bewindvoerder om gevraagd werd en dan nog leverde [appellante] niet alle informatie aan. Verder ontvangt [appellante] vergoedingen zoals kinderbijslag en pleegoudervergoeding op rekeningen die niet op haar naam staan. De bewindvoerder heeft [appellante] meermalen verzocht hieromtrent openheid van zaken te geven, waardoor het vermoeden ontstaat dat [appellante] bewust gelden buiten het zicht van de bewindvoerder houdt. Dat vermoeden houdt ermee verband dat [appellante] levensverzekeringen heeft willen afkopen en de daarbij vrijgekomen gelden buiten het zicht van de bewindvoerder heeft willen laten storten op een rekening, welke niet op haar naam staat. De bewindvoerder is hiervan op de hoogte gesteld door de verzekeringsmaatschappij, aldus steeds de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft verder verklaard dat [appellante] weliswaar aanvullende sollicitaties heeft toegestuurd, maar het aantal daarvan is onvoldoende om te kunnen spreken van het naar behoren nakomen van de sollicitatieverplichting. Voorts heeft de bewindvoerder aangegeven dat [appellante] vanaf haar toelating tot de schuldsaneringsregeling nimmer heeft afgedragen aan de boedel. De belastingdienst heeft aangegeven dat [appellante] alle toeslagen over de jaren 2012 en 2013 heeft ontvangen, waardoor in ieder geval de minimale boedelbijdrage had moeten worden voldaan. Ook na de eindzitting van 22 januari 2014 heeft [appellante] geen afdracht aan de boedel gedaan of informatie hieromtrent gegeven, aldus de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft verklaard dat haar na de laatste controle van de boedelrekening op 24 maart 2014 niet is gebleken dat [appellante] daarop nog gelden heeft gestort. De bewindvoerder heeft ten slotte naar voren gebracht dat er een nieuwe schuld van € 537,24 aan NUON is ontstaan zonder dat daarvoor thans een betalingsregeling loopt. Verder heeft [appellante] een schuld van € 118,33 aan [Y.]en een huurachterstand van € 574,91 aan Alliantie laten ontstaan, welke laatste inmiddels is voldaan. De bewindvoerder adviseert het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen.
2.4
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat - zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Fw - vergaande verplichtingen rusten op de schuldenaar op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is. Deze verplichtingen vinden hun grond in de doelstelling van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Die komt erop neer, dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële situatie terecht zijn gekomen, de kans moeten krijgen weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking wordt verwacht aan de doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
2.5
Het hof is van oordeel dat [appellante] is tekortgeschoten in de nakoming van een aantal uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Zo heeft [appellante] nagelaten - hoewel zij meermalen op het belang daarvan is gewezen - de bewindvoerder (spontaan en tijdig) te informeren omtrent haar persoonlijke en financiële situatie, terwijl zij weet of behoort te begrijpen dat dit van belang is voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Voorts is gebleken dat [appellante] de sollicitatieverplichting niet behoren is nagekomen. Daar waar [appellante] gemiddeld ten minste vier sollicitaties per maand diende te verrichten, heeft zij met de door haar aan de bewindvoerder overgelegde aanvullende sollicitaties dat aantal niet gehaald, zodat gezegd moet worden dat [appellante] niet aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan. Verder staat vast dat [appellante] in ieder geval een nieuwe schuld aan Nuon en [Y.]heeft laten ontstaan en dat aannemelijk is dat zij - volgens opgave van de bewindvoerder - tevens een nieuwe schuld aan Alliantie heeft laten ontstaan. [appellante] heeft dit laatste weliswaar betwist maar aan die betwisting gaat het hof voorbij nu [appellante] die onvoldoende heeft onderbouwd. Dat de schulden - naar [appellante] heeft verklaard - zijn voldaan, dan wel daarvoor een betalingsregeling is getroffen, maakt dit niet minder ernstig. Daarnaast is gebleken dat [appellante] getracht heeft levensverzekeringen af te kopen en de daarbij vrijgekomen gelden heeft willen laten storten op een rekening die niet op haar naam staat. De stelling van [appellante] dat het haar intentie was de vrijgekomen gelden, na ontvangst daarvan, op de boedelrekening te storten, kan haar niet baten, nu zij de bewindvoerder daarover niet tijdig heeft geïnformeerd en daarmee het vermoeden heeft gewekt dat zij de gelden bewust buiten het zicht van de bewindvoerder heeft willen houden en op die wijze heeft getracht de schuldeisers te benadelen. Het is immers de verdienste geweest van de bewindvoerder die door de verzekeringsmaatschappij op de hoogte was gesteld, dat het niet zover is gekomen. Ten slotte heeft [appellante] vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling niet aan de boedel afgedragen, waardoor - naar schatting door de bewindvoerder - tot augustus 2013 een achterstand is ontstaan van € 3.444,32. Nu de bewindvoerder niet is gebleken dat [appellante] na genoemde datum nog gelden op de boedelrekening heeft gestort, moet worden aangenomen dat deze achterstand zelfs is toegenomen. De stelling van [appellante] gesteld dat haar toeslagen door de belastingdienst waren stopgezet, waardoor het voor haar niet mogelijk was aan de boedel af te dragen, is niet aannemelijk geworden, nu deze stelling niet met bewijs is gestaafd. Maar ook indien dat het geval was, had het op de weg van [appellante] gelegen de bewindvoerder daarvan in kennis te stellen opdat tijdig maatregelen genomen hadden kunnen worden. Dat [appellante] thans op 24 maart 2014 gelden op de boedelrekening heeft gestort, is verder niet komen vast te staan, nu zij dit op geen enkele wijze heeft aangetoond en de bewindvoerder daarvan – ook na haar laatste controle op 24 maart 2014 – niet is gebleken.
2.6
Van bovengenoemde tekortkomingen valt [appellante] een verwijt te maken, zodat deze aan haar kunnen worden toegerekend. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. [appellante] heeft voorts geen concreet plan aangedragen om de geconstateerde tekortkomingen vóór het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verhelpen. Zo ontbreekt een concreet haalbaar voorstel tot aflossing van de boedelachterstand. Evenmin is gebleken van een sociaal vangnet en daarmee samenhangende voorzieningen als budgetbeheer, beschermingsbewind en/of begeleiding door maatschappelijk werk, waardoor het hof er onvoldoende vertrouwen in heeft dat [appellante] aan haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zal voldoen. Het hof acht in het licht daarvan niet aannemelijk dat, mede gelet op de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling, de achterstand aan de boedel vóór het einde van de looptijd zal kunnen worden ingelost. De genoemde tekortkomingen, die niet als geringe tekortkoming buiten beschouwing kunnen blijven, zijn naar het oordeel van het hof zodanig ernstig, dat slechts de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei gerechtvaardigd is. Het vonnis van de rechtbank zal dan ook worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, D. Kingma en H.J.M. Boukema en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.