Uitspraak
gevestigd te Nieuwegein,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Uitgangspunten in cassatie
preferred suppliervan kantoorautomatiseringspakketten voor NVM-makelaars.
preferred supplier.
preferred supplierRealworks B.V. ter beschikking te stellen, aannemelijk was gemaakt dat HPC dientengevolge schade was toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank was dat besluit, dat de strekking had om de mededinging op de markt voor kantoorautomatiseringspakketten gericht op de Nederlandse makelaardij in Nederland te beperken, op grond van art. 6 lid 1 Mw verboden en kon dat besluit, vanwege strijd met de wet, als onrechtmatig in de zin van art. 6:162 BW aangemerkt worden.
preferred supplierRealworks B.V. ter beschikking had gesteld) misbruik van economische machtspositie in de zin van art. 24 Mw oplevert, heeft het hof geoordeeld dat dat betoog faalt. In het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door NVM, heeft de curator onvoldoende onderbouwd dat de leveringsweigering van NVM heeft geleid tot de volledige uitschakeling van de mededinging op de markt voor kantoorautomatiseringssoftware voor makelaars in Nederland, waarop HPC actief was. Volgens het hof heeft de curator eveneens onvoldoende onderbouwd dat de terbeschikkingstelling van die specificaties onontbeerlijk of essentieel was om op de markt actief te zijn, in die zin dat er geen reëel of potentieel alternatief bestond. (rov. 2.28) Om die reden, zo overwoog het hof, kan in het midden blijven of NVM een economische machtspositie had en wordt ook niet toegekomen aan de afbakening van de relevante markt voor de (toegang tot) objectuitwisselingssoftware (rov. 2.24-25). Omdat volgens het hof de mogelijkheid aannemelijk was dat HPC schade heeft geleden doordat NVM haar leden had verplicht exclusief de module Makelaardij en (later) ten minste één licentie van de module Makelaardij af te nemen, wees het de vorderingen in zoverre toe. Het verweer van NVM dat de vorderingen van de curator zijn verjaard, is door het hof verworpen op de grond dat voor HPC pas eind 2003 duidelijk is geworden dat zij haar investeringen in OMA niet zou kunnen terugverdienen, en NVM in 2002 berichten naar buiten heeft gebracht dat zij concurrerende partijen tot de tender ging toelaten (rov. 2.31). Het hof heeft de zaak naar de schadestaatprocedure verwezen, onder de overweging dat in die procedure de door NVM opgeworpen causaliteitsverweren dienen te worden beoordeeld en specifiek kan worden gedebatteerd over de vraag of, en zo ja, over welke periode welke schade door HPC ten gevolge van het onrechtmatig handelen van NVM is geleden. (rov. 2.32)
4.Beoordeling van het middel in het principale beroep
De vraag op welk tijdstip een verjaringstermijn gaat lopen, dient te worden beantwoord aan de hand van alle ter zake dienende omstandigheden (vgl. HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1688, NJ 2012/194, rov. 3.4.5). De eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon, dient aldus te worden opgevat dat het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid. Het enkele vermoeden van het bestaan van schade volstaat in dat verband niet. (HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ4850, NJ 2012/193, rov. 3.6) De stelplicht en - bij voldoende betwisting - de bewijslast ter zake van de feiten waaruit de daadwerkelijke bekendheid kan worden afgeleid, rusten op de partij die het beroep op verjaring doet (zie bijvoorbeeld HR 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6508, rov. 4.1.2).
5.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
Het verbod op misbruik van economische machtspositie, zoals neergelegd in art. 102 VWEU en art. 24 Mw, is niet uitsluitend en ook niet in de eerste plaats bedoeld om de belangen van individuele concurrenten of consumenten te beschermen, maar om de structuur van de markt en daarmee de mededinging als zodanig veilig te stellen, die juist door de aanwezigheid van de dominante onderneming op de markt reeds is verzwakt (zie HvJEU 13 februari 1979, 85/76, ECLI:NL:XX:1979:AC2868 (Hoffmann-la Roche), punt 51; HvJEU 9 november 1983, 322/81, ECLI:NL:XX:1983:BF5823 (Michelin I), punt 70).
6.Beslissing
24 januari 2014.