Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 2 juli 2013, nr. 12/00588, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Breda. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. Na het opleggen van de aanslag heeft belanghebbende bezwaar gemaakt, waarna de Inspecteur de aanslag heeft verminderd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Dit hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
De Hoge Raad heeft eerder, op 14 september 2012, de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Het Hof heeft vervolgens de uitspraak van de Rechtbank opnieuw bevestigd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld en verschillende klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd met een verweerschrift, en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 20 juni 2014.