ECLI:NL:HR:2012:BX7159
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- E.N. Punt
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Cassatie inzake inkomstenbelasting en stakingswinst van een melkveebedrijf
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 april 2011, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. De belanghebbende, die samen met zijn echtgenote een agrarische onderneming voerde, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag die door de Inspecteur was opgelegd. De Rechtbank te Breda verklaarde het beroep ongegrond, waarna het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Belanghebbende stelde dat de bij wijze van verrekening betaalde premie voor de bij de BV bedongen lijfrente, die betrekking had op de vrijgevallen vervangingsreserve, als persoonlijke verplichting moest worden aangemerkt volgens artikel 45, lid 7, letter a, onder 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het Hof had deze vraag ontkennend beantwoord, wat leidde tot het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelde dat de vaststelling van het Hof dat belanghebbende en zijn echtgenote in 1998 het melkvee hadden verkocht, onbegrijpelijk was. De Hoge Raad merkte op dat de bijlagen van het beroepschrift voor het Hof aantonen dat er op 1 januari 1998 nog een aanzienlijk aantal melkkoeien aanwezig was. Ook de conclusie van het Hof dat er ten tijde van het toetreden van de BV tot de maatschap was besloten om niet meer tot vervanging van het melkquotum over te gaan, werd als onbegrijpelijk bestempeld. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 874, en werd het griffierecht van € 112 vergoed.