Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
13 juni 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2014 uitspraak gedaan in het kader van een cassatieberoep van verzoekster, die in beroep ging tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Het hof had op 25 maart 2014 een arrest gewezen in de zaak die volgde op een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 januari 2014. Verzoekster had een verzoek tot toelating ingediend op basis van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP), maar dit verzoek werd afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in de cassatieprocedure naar voren werden gebracht, niet konden leiden tot cassatie. Dit oordeel werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waaruit blijkt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Timmerman, strekte tot verwerping van het cassatieberoep, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. Het arrest van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.