ECLI:NL:GHAMS:2014:1608

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
200.141.280/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering na faillissement wegens onvoldoende bewijs van te goeder trouw ontstaan van schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster, die eerder een faillissement had ondergaan, had in haar verzoekschrift aangevoerd dat haar schulden te goeder trouw waren ontstaan. De rechtbank Noord-Holland had op 28 januari 2014 het verzoek afgewezen, waarna verzoekster in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 18 maart 2014 heeft verzoekster haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de curator niet verscheen.

Verzoekster stelde dat haar schulden voortkwamen uit de exploitatie van een kinderdagverblijf en een winkel in theeproducten, en dat zij niet verantwoordelijk was voor de administratie van deze ondernemingen. Ze betwistte dat de schuld aan het CJIB van € 5.740,55 te goeder trouw was ontstaan, en gaf aan dat haar vader verantwoordelijk was voor de verkeersovertredingen die tot deze boetes hadden geleid. Het hof oordeelde echter dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat de schulden te goeder trouw waren ontstaan, en dat zij onvoldoende verantwoording had afgelegd over de omstandigheden die tot haar schulden hadden geleid.

Het hof concludeerde dat verzoekster niet voldeed aan de vereisten van artikel 288 van de Faillissementswet, die stelt dat een verzoek om schuldsanering alleen kan worden toegewezen als de schuldenaar kan aantonen dat hij te goeder trouw is geweest. Het hof bekrachtigde daarom de beslissing van de rechtbank en liet de mogelijkheid open voor verzoekster om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen, indien zij kan aantonen dat haar situatie is verbeterd.

Uitspraak

arrest
________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.141.280/01
rekestnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/13/191 F
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 maart 2014
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
advocaat:
mr. M.B. Meindersmate Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Verzoekster wordt hierna [verzoekster] genoemd.
[verzoekster] is bij per fax op 3 februari 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 januari 2014, waarbij het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling – onder gelijktijdige omzetting van het faillissement – is afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld op de zitting van 18 maart 2014. Bij die behandeling is [verzoekster] verschenen, bijgestaan door mr. Meindersma voornoemd, die het verzoekschrift heeft toegelicht aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. De curator mr. A.J.H.M. van Poorten is hoewel behoorlijk opgeroepen niet verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, van het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, van de op 11 maart 2014 ingediende brief met het standpunt van de curator en de daarbij behorende bijlagen, alsmede van de ter griffie van het hof op 11 en 13 maart 2014 ingekomen nader overgelegde producties. [verzoekster] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1.
[verzoekster] heeft in het verzoekschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daartoe heeft [verzoekster] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [verzoekster] betwist dat de schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan. De achtergrond van de schuldenproblematiek is volgens haar het volgende. Zij heeft kinderdagverblijf Hummely samen met haar inmiddels
ex-partner opgezet, mede om zijn dochter te kunnen opvangen. Haar ex-partner verloor zijn belangstelling voor het kinderdagverblijf nadat zijn dochter met haar moeder naar het buitenland was vertrokken. Een half jaar nadien moest [verzoekster] het kinderdagverblijf, onder meer vanwege teruglopende aanmeldingen, sluiten waarna een schuld van € 23.000,00 resteerde. Zij heeft op die schuld afgelost in het eerste jaar na de sluiting. [verzoekster] is van mening dat het ontbreken van administratieve gegevens ten aanzien van het kinderdagverblijf haar niet kan worden toegerekend, aangezien haar ex-partner de administratie verzorgde en nimmer heeft gereageerd op haar verzoeken om die gegevens te verstrekken. Bovendien is de schuld in verband met het kinderdagverblijf volgens [verzoekster] langer dan vijf jaar geleden ontstaan. De woning die [verzoekster] met haar ex-partner in eigendom had, is na het stuklopen van hun relatie op een openbare veiling verkocht met een verlies van € 200.000,00. Nadat [verzoekster] een baan had gevonden en in korte tijd was opgeklommen naar een management functie, werd zij geveld door een burn-out. Ongeveer tweeënhalf jaar later is zij, op advies van haar vader en met steun van de UWV, onder de naam Tea Licious een winkel in theeproducten te Zandvoort begonnen. [verzoekster] moest de winkel sluiten in 2012. Haar vader weigerde stelselmatig huur te betalen voor de bewoning van het woonhuis boven de winkel en klanten bleven weg omdat haar vader als oplichter bekend stond. In dit verband betwist [verzoekster] dat zij heeft erkend haar schuldeisers na sluiting van de winkel te hebben benadeeld door facturen op haar naam te laten zetten. De boekhouder heeft haar verzekerd dat de administratie van Tea Licious in orde was. Met betrekking tot de CJIB-boetes heeft [verzoekster] naar voren gebracht dat niet zij, maar haar vader de vele verkeersovertredingen heeft begaan. Zij was niet op de hoogte van de door het CJIB opgelegde boetes omdat haar vader – die dagelijks de winkel opende – de desbetreffende post voor haar verborgen hield. Ter zitting in hoger beroep heeft [verzoekster] hieromtrent verklaard dat zij de auto ten behoeve van haar vader had gekocht in Swifterbant (haar toenmalige woonplaats), op haar naam had doen stellen en daarmee vervolgens naar Zandvoort is gereden. Zij had met haar vader afgesproken dat hij de auto de volgende dag op zijn naam zou doen overschrijven en zou verzekeren, hetgeen hij heeft nagelaten. [verzoekster] heeft zich bereid verklaard om na toelating tot de schuldsaneringsregeling, in overleg met de bewindvoerder, een procedure tegen haar vader te starten om de boetes op hem te verhalen.
Ten slotte is [verzoekster] van mening dat voldoende aannemelijk is dat zij de omstandigheden waaronder de schulden zijn ontstaan, onder controle heeft gekregen, nu zij geen onderneming (meer) heeft, na haar stage fulltime in loondienst is getreden bij Unlimited Health, op de schulden heeft afbetaald zodra zij daartoe in de gelegenheid was, geen contact (meer) heeft met haar vader, en in behandeling is bij een psycholoog om te voorkomen dat zij opnieuw een burn-out krijgt. Gelet hierop is er volgens [verzoekster] voldoende grond om haar toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
2.2.
De curator adviseert negatief ten aanzien van omzetting van het faillissement naar de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hij stelt dat [verzoekster] in 2007 kinderdagverblijf Hummely heeft geëxploiteerd, maar daarvan in het geheel geen administratie heeft bijgehouden en beschikbaar heeft gesteld. De administratie van Tea Licious is niet compleet gebleken, waardoor die uitsluitend beperkt kon worden gecontroleerd. Weliswaar viel uit de laatst beschikbare cijfers van Tea Licious op te maken dat het actief nog circa € 16.000,00 bedroeg, maar de curator acht desondanks de door [verzoekster] gegeven uitleg dat de voorraad incourant was en is afgevoerd alsmede dat een gedeelte betrekking had op inrichtingskosten, die als verloren moeten worden beschouwd, niet ongeloofwaardig. Ten slotte handhaaft de
curator zijn standpunt dat er onbetaalde facturen op naam van [verzoekster] zijn gesteld, die betrekking hadden op de onderneming van haar zuster.
2.3.
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling alleen wordt toegewezen als de schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
Het hof is van oordeel dat [verzoekster] daarin niet is geslaagd. Zij heeft in onvoldoende mate aangetoond dat de schuld aan het CJIB van € 5.740,55 te goeder trouw is ontstaan. Hoewel het op haar weg had gelegen heeft [verzoekster] nagelaten om een procedure tegen haar vader aanhangig te maken ten einde de door de CJIB opgelegde boetes op hem te kunnen verhalen en daarmee niet te wachten totdat zij is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Ook ten aanzien van de schuld uit de exploitatie van Tea Licious heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat deze te goeder trouw is ontstaan, in het bijzonder omdat zij onvoldoende opheldering heeft verschaft over de banden tussen die onderneming en een gelijknamige onderneming van haar zus: er zijn facturen die betrekking hebben op de onderneming van haar zus op naam van [verzoekster] gesteld en in de administratie van haar onderneming aangetroffen en [verzoekster] heeft niet, bij voorbeeld door overlegging van stukken, aannemelijk gemaakt wat er met de voorraad en inventaris van haar onderneming is gebeurd na het beëindigen van die onderneming. Deze schulden staan aan haar toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg.
2.4.
Dat [verzoekster] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden onder controle heeft gekregen als bedoeld in artikel 288, derde lid, Fw, heeft zij naar het oordeel van het hof evenmin voldoende aannemelijk gemaakt. Uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [verzoekster] nog onvoldoende verantwoording neemt voor het ontstaan van haar schulden en de oorzaak niet bij zichzelf legt maar bij anderen.
Daarnaast heeft [verzoekster] onder meer ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat zij heeft overwogen om de hulp van een budgetbeheerder in te schakelen maar dat niet nodig achtte omdat zij onder behandeling staat van een psycholoog. Dit geeft aan dat bij [verzoekster] onvoldoende sprake is van een zekere (persoonlijke) ontwikkeling die laat zien dat zij de situatie die haar in financiële problemen heeft gebracht thans onder controle heeft.
Het hof waardeert het positief dat [verzoekster] na haar stage een contract voor bepaalde tijd heeft gekregen bij Unlimited Health, maar uit hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door haarzelf is verklaard valt nog niet af te leiden dat haar situatie reeds thans zodanig gestabiliseerd is dat op grond daarvan nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder de informatieverplichting, gewaarborgd is. Dat neemt niet weg dat indien [verzoekster] op (afzienbare) termijn kan aantonen dat haar leven een stabiele wending heeft genomen en dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden voldoende onder controle heeft gekregen, zij alsdan nogmaals bij de rechtbank een verzoek kan indienen om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Makkink, E.A.G.M. Waaijers-Kaarsgaren en H.J.M. Boukema en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.