Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
21 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 augustus 2011. De verdachte, geboren in 1944, had een taakstraf van tachtig uren opgelegd gekregen, subsidiair veertig dagen hechtenis, waarvan veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De advocaat van de verdachte, mr. P. Scholte, heeft een middel van cassatie voorgesteld. De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden.
Desondanks heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarbij de overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot een wijziging van de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan op 21 januari 2014, en het arrest is gewezen door de voorzitter en de raadsheren in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz.