Uitspraak
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Leeuwardenvan 13 november 2012, nr. 11/00301OB, betreffende een aan
Stichting [X]te [Z] (hierna: belanghebbende) op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft de omzetbelasting die door een woningcorporatie, hier aangeduid als belanghebbende, was voldaan over het tijdvak december 2009. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen het voldane bedrag aan omzetbelasting en verzocht om teruggaaf. De Inspecteur had dit verzoek ingewilligd, maar de Rechtbank te Leeuwarden verklaarde het daartegen ingestelde beroep ongegrond. Het Hof vernietigde vervolgens de uitspraak van de Rechtbank en gaf de Inspecteur de opdracht om een aanvullende teruggaaf te verlenen.
De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat de omzet uit de verkoop van huurwoningen door de woningcorporatie niet in de noemer van de pro-rata-breuk moest worden opgenomen. Dit oordeel is gebaseerd op de interpretatie van artikel 14 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 en artikel 174, lid 2, van de BTW-richtlijn 2006. De Hoge Raad concludeerde dat de verkoop van de huurwoningen niet als een onvermijdelijke activiteit van de woningcorporatie kan worden beschouwd en dat deze verkoop niet noodzakelijk verbonden is met de gebruikelijke economische activiteiten van de onderneming.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten, vastgesteld op € 1826,25 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de kosten van het geding in cassatie zijn aan de zijde van belanghebbende toegewezen.