ECLI:NL:HR:2014:124

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
12/02288
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake ondertekening proces-verbaal in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2014 een tussenarrest gewezen in het kader van een cassatieberoep. Het beroep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam. De zaak betreft een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 17 februari 2012, waarin de verdachte werd veroordeeld. De verdachte heeft geklaagd dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 7 april 2009 niet overeenkomstig artikel 327 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is ondertekend, waardoor het proces-verbaal volgens hem rechtskracht mist en de inhoud daarvan niet als bewijs mag worden gebruikt.

De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, maar naar aanleiding van de klacht van de raadsman heeft de Advocaat-Generaal zich tot de Rechtbank gewend. Dit heeft geleid tot de toezending van het proces-verbaal dat in de conclusie is genoemd. De Hoge Raad heeft bepaald dat de raadsman van de verdachte in de gelegenheid moet worden gesteld om kennis te nemen van dit nagezonden stuk en zich daar schriftelijk over uit te laten, voordat er verder op het cassatieberoep wordt beslist. De Hoge Raad heeft een termijn van twee weken gesteld voor deze schriftelijke reactie en heeft elke verdere beslissing aangehouden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

21 januari 2014
Strafkamer
nr. 12/02288
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 17 februari 2012, nummer 21/002950-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 7 april 2009 niet overeenkomstig art. 327 Sv is ondertekend, zodat het rechtskracht mist en de inhoud daarvan niet tot het bewijs mocht worden gebezigd.
2.2.
Naar aanleiding van deze klacht heeft de Advocaat-Generaal zich tot de Rechtbank gewend. Dat heeft geleid tot de toezending van het in de conclusie onder 5 genoemde proces-verbaal.
2.3.
De raadsman van de verdachte behoort in de gelegenheid te worden gesteld van dit nagezonden stuk kennis te nemen teneinde zich schriftelijk daarover te kunnen uitlaten voordat op het cassatieberoep verder wordt beslist.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
bepaalt dat de raadsman van de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld zich binnen twee weken na de uitspraak van dit arrest schriftelijk uit te laten over voormeld door de Advocaat-Generaal aan het dossier toegevoegde stuk;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 januari 2014.