Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Hertogenboschvan 14 september 2012, nr. 11/00592, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2006, opgelegd aan [X] B.V. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar dit werd door de Inspecteur gehandhaafd. De Rechtbank te Breda verklaarde het beroep ongegrond, en het Hof te 's-Hertogenbosch bevestigde deze uitspraak. De belanghebbende stelde beroep in cassatie in, waarbij de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende en de belanghebbende een conclusie van repliek. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel concludeerde tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De zaak draait om de vraag of de belanghebbende de boekwinst behaald bij de vervreemding van bepaalde objecten in mindering mag brengen op de aanschaffingskosten van een kantoorpand, in het kader van artikel 15e van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Het Hof had geoordeeld dat er geen sprake was van een herinvesteringsreserve, omdat de overdracht van aandelen in de vennootschap en de herinvestering in hetzelfde jaar plaatsvonden. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat artikel 15e van de Wet niet van toepassing was, en dat er een directe samenhang was tussen de herinvestering en de aandelenoverdracht.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, maar oordeelde dat de herinvesteringsreserve aan de winst van de belanghebbende moest worden toegevoegd. Dit arrest benadrukt de noodzaak om de doel en strekking van de wetgeving te respecteren, vooral in gevallen van fraus legis, waarbij belastingplichtigen proberen belastingheffing te ontwijken door middel van een samenstel van rechtshandelingen. De Hoge Raad concludeerde dat de herinvesteringsreserve vanuit materieel oogpunt door de nieuwe aandeelhouder van belanghebbende was benut, en dat de toepassing van artikel 15e van de Wet in dit geval gerechtvaardigd was.