ECLI:NL:HR:2010:BO1393

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04077
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.B. Bavinck
  • A.R. Leemreis
  • J.A.C.A. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toepassing van ruilarresten bij vennootschapsbelasting en voorraadkwalificatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2003, opgelegd aan X Holding B.V. en X1 Holding B.V., rechtsopvolgsters van G Holding B.V. De zaak is ontstaan na een aanslag die door de Inspecteur was verminderd, waarna de Rechtbank te Breda het beroep ongegrond verklaarde. Het Hof te 's-Hertogenbosch bevestigde deze uitspraak, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad behandelt de vraag of de zogenoemde ruilarresten van toepassing zijn op de transacties met voorraden. De ruilarresten zijn relevante jurisprudentie die betrekking heeft op situaties waarin een belastingplichtige bij de vervreemding van een activum een plan heeft om een ander activum te verwerven. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de grond niet als bedrijfsmiddel maar als voorraad gekwalificeerd moet worden, wat de toepassing van de ruilarresten uitsluit. Dit oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Desondanks leidt dit niet tot cassatie, omdat uit de stukken van het geding blijkt dat belanghebbende niet de benodigde feiten en omstandigheden heeft aangevoerd voor de toepassing van de ruilarresten. De Hoge Raad concludeert dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Uitspraak

Nr. 09/04077
Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
22 oktober 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X Holding B.V. en X1 Holding B.V. (rechtsopvolgsters van G Holding B.V.) te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 november 2009, nr. 08/00478, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 07/1149) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende was onderdeel van de X-groep. Tot de X-groep behoort onder meer A B.V. (hierna: Beleggingsmaatschappij), die de beleggingstak van de groep vormt. Tot de groep behoren verder een aannemingstak en een projectontwikkelingstak, die in andere groepsmaatschappijen zijn ondergebracht.
3.1.2. In juli 1995 heeft Beleggingsmaatschappij, die met onder andere belanghebbende deel uitmaakte van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting, een stuk grond gekocht, gelegen in het uitbreidingsplan "B" in de gemeente Q. Blijkens de koopovereenkomst zou Beleggingsmaatschappij de aankoopprijs betalen "bij de levering, welke geschiedt bij ingebruikname door koper ten behoeve van de bouw van woningen of andere gebouwen doch uiterlijk 1 mei 2003".
3.1.3. Bij overeenkomst van 10 juli 1995 heeft C B.V. (hierna: C) de onverdeelde helft van de grond van Beleggingsmaatschappij gekocht. Blijkens de considerans van de daartoe gesloten overeenkomst was het de bedoeling dat beide partijen "activiteiten zullen ontplooien en werkzaamheden zullen verrichten in het kader van de ontwikkeling van het gebied "B"." Verder spraken partijen bij die overeenkomst het volgende af:
"(...)
4. Het op de grond van de gekochte grond toegekende bouwvolume komt toe aan A
5. Het bouwrijp en woonrijp maken zal geschieden door C.
(...)"
3.1.4. De grond is bij notariële akte van 29 juni 1999 aan Beleggingsmaatschappij en aan C, ieder voor de onverdeelde helft, geleverd. In de periode 1999 tot en met 2003 hebben Beleggingsmaatschappij en C de grond, telkens voor een periode van een jaar, verpacht.
3.1.5. De grond staat bij Beleggingsmaatschappij op de balans onder het hoofd materiële vaste activa, waaronder naast de grond de aan de groep verhuurde bedrijfsgebouwen en terreinen staan.
3.1.6. In april 2003 hebben Beleggingsmaatschappij en C een gedeelte van de grond verkocht aan E B.V., een 100 percent zustervennootschap van Beleggingsmaatschappij, welke met ingang van 1 januari 2003 niet langer deel uitmaakt van de fiscale eenheid met onder andere belanghebbende. Bij deze verkoop is een boekwinst behaald van € 672.865.
3.2. Het Hof heeft - voor zover van belang in cassatie - geoordeeld dat de door Beleggingsmaatschappij verkochte grond vanaf de aankoop uitsluitend voor de omzet bestemd was en daarom niet als bedrijfsmiddel maar als voorraad gekwalificeerd moet worden. Het Hof heeft hierop de toepassing van de zogenoemde ruilarresten laten afstuiten. Tegen dit laatste oordeel keren zich de middelen.
3.3.1. De zogenoemde ruilarresten zien op gevallen waarin de belastingplichtige ten tijde van de vervreemding van een activum een concreet plan heeft om in directe samenhang met de vervreemding van het activum een ander activum te verwerven dat zowel functioneel als economisch in het vermogen van de belastingplichtige dezelfde plaats inneemt als het vervreemde activum. Goed koopmansgebruik staat dan toe de ter gelegenheid van de vervreemding behaalde boekwinst in mindering te brengen op de kostprijs van dat andere activum, waardoor bij de vervreemding geen winst tot uitdrukking behoeft te worden gebracht.
3.3.2. Uit hetgeen hiervoor in 3.3.1 is overwogen, volgt dat de zogenoemde ruilarresten in beginsel toepassing kunnen vinden op de ruil van alle soorten activa. 's Hofs oordeel dat aan de toepassing van de zogenoemde ruilarresten niet wordt toegekomen omdat de grond niet als bedrijfsmiddel maar als voorraad gekwalificeerd moet worden, geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. tevens HR 1 november 1989, nr. 25303, BNB 1990/62). De middelen worden derhalve terecht voorgesteld. Zij kunnen echter niet tot cassatie leiden. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet dat belanghebbende de specifiek voor de toepassing van de zogenoemde ruilarresten benodigde feiten en omstandigheden voor de Rechtbank of het Hof heeft aangevoerd.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.B. Bavinck als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2010.
De voorzitter is verhinderd het arrest te ondertekenen. In verband daarmee is het arrest ondertekend door mr. J.A.C.A. Overgaauw.