Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
13 mei 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep. De Hoge Raad heeft op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 september 2012. De verdachte was niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroep niet was ingesteld volgens de vereisten zoals geformuleerd in eerdere arresten van de Hoge Raad. De advocaat van de verdachte had een schriftelijke volmacht aan een griffiemedewerker verstrekt om hoger beroep in te stellen, maar het Hof oordeelde dat deze volmacht niet voldeed aan de wettelijke eisen.
De Hoge Raad herhaalt in zijn overwegingen de relevante eisen waaraan een schriftelijke volmacht moet voldoen, zoals de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte is gevolmachtigd en dat de verdachte instemt met de ontvangst van de oproeping voor de terechtzitting. De Hoge Raad oordeelt dat, hoewel de volmacht onvolkomen was, er voldoende grond was om aan te nemen dat de wens van de verdachte om hoger beroep in te stellen ten grondslag lag aan de volmacht. Dit werd ondersteund door het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, waaruit bleek dat een gemachtigde raadsman van de verdachte aanwezig was.
De Hoge Raad concludeert dat het Hof ten onrechte de niet-ontvankelijkheid heeft uitgesproken, omdat de aanwezigheid van de gemachtigde raadsman de tekortkomingen in de volmacht kon dekken. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.