In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure (zaaknummer 13/06079) tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 november 2013. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad, die betrekking had op een hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank Rotterdam. Deze beslissing was genomen in het kader van de Wet werk en bijstand, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel betrokken was.
De Hoge Raad heeft het middel dat door de belanghebbende was voorgesteld, beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat er geen nadere motivering nodig is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad in deze uitspraak geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad was dus dat het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, en de waarnemend griffier F. Treuren was aanwezig.