ECLI:NL:CRVB:2013:2391

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2013
Publicatiedatum
12 november 2013
Zaaknummer
13-4535 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel. De verzoeker had bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat hij een gezamenlijke huishouding zou voeren met een medebewoner, [B.], en hun gezamenlijke inkomen zou hoger zijn dan de bijstandsnorm. De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam had eerder de aanvraag ongegrond verklaard, waarop de verzoeker in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 15 oktober 2013 werd duidelijk dat de verzoeker en [B.] op hetzelfde adres woonden en dat er sprake was van wederzijdse zorg. De verzoeker had verklaard dat zij samen maaltijden nuttigden, boodschappen deden en verantwoordelijkheden deelden, wat duidde op een ongebruikelijke verbondenheid die de grenzen van een zakelijke relatie overschreed. De voorzieningenrechter oordeelde dat de feiten en omstandigheden voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, ondanks de argumenten van de verzoeker dat hij slechts kostganger was en geen financiële verstrengeling had met [B.].

De voorzieningenrechter bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukte dat de verzoeker en [B.] gedurende de beoordelingsperiode een gezamenlijke huishouding hadden gevoerd, wat leidde tot de afwijzing van de bijstandsaanvraag. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4535 WWB, 13/4536 WWB-VV
Datum uitspraak: 12 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. S.C. van Paridon, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 8 augustus 2013, 13/4810 (aangevallen uitspraak) en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Van Paridon. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
D.K. van der Marel.
Ter zitting is het onderzoek geschorst. Bij brief van 21 oktober 2013 heeft appellant de Raad nadere stukken doen toekomen
.Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 30 mei 2013 heeft verzoeker bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft verzoeker vermeld dat hij vanaf eind 2010 op het adres [adres 1] te [woonplaats] als kostganger inwonend is bij [B.] ([B.]). Vanwege onduidelijkheden met betrekking tot de woonsituatie heeft op 5 juni 2013 een gesprek plaatsgevonden met [S.], rapporteur, werkzaam bij de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Capelle aan den IJssel. Tijdens dat gesprek heeft verzoeker een verklaring afgelegd. Het verslag van dat gesprek is opgenomen in het rapport aanvraag levensonderhoud Wet werk en bijstand van 12 juni 2013.
1.2.
Op basis van dat rapport heeft het college bij besluit van 12 juni 2013 de aanvraag van verzoeker afgewezen op de grond dat hij een gezamenlijke huishouding voert met [B.] en dat het gezamenlijke inkomen hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
1.3.
Bij besluit van 24 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 12 juni 2013 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep van verzoeker ongegrond verklaard.
3.
Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij weliswaar op hetzelfde adres woont als [B.], maar dat zij ieder hun eigen huishouding voeren. Er is geen sprake van wederzijdse verzorging en evenmin van financiële verstrengeling. De rechtbank is er ten onrechte vanuit gegaan dat appellant op vakantie naar Italië is geweest. Verzoeker is niet op vakantie geweest, maar was uitgenodigd voor een bruiloft van zijn neef in Italië. Het bezoek duurde slechts vier dagen. Verzoeker heeft geen boodschappen gedaan met [B.], maar alleen haar boodschappen uitgeladen omdat zij hartklachten heeft.
4.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.
De te beoordelen periode loopt van 30 mei 2013, de datum met ingang waarvan de bijstand is aangevraagd, tot en met 12 juni 2013, de datum van het primaire besluit.
4.5.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de WWB is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.6.
Vaststaat dat verzoeker en [B.] gedurende de hier te beoordelen periode beiden hun hoofdverblijf hadden op het adres [adres 1] te [woonplaats], zodat aan het eerste criterium is voldaan.
4.7.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van wederzijdse verzorging. Deze kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige financiële verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars verzorging voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal dan ook bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het verzorgingscriterium in een concreet geval is voldaan.
4.8.
De gedingstukken bieden voldoende grondslag voor het standpunt van het college dat gedurende de hier te beoordelen periode ook aan het criterium van de wederzijdse zorg was voldaan. Hiertoe is van belang dat verzoeker tijdens het gesprek op 5 juni 2013 heeft verklaard dat de maaltijden gezamenlijk worden genuttigd, het dekken en afruimen van de tafel gezamenlijk wordt gedaan en dat [B.] eten kookt en verzoeker ook wel eens. Wanneer [B.] moet overwerken of iets later thuis is, dan zorgt verzoeker ervoor dat er wat te eten klaar staat en dan eten zij gezamenlijk. Verder heeft hij verklaard dat zij samen de boodschappen doen en alle levensmiddelen gezamenlijk gebruiken. [B.] betaalt de boodschappen, maar soms koopt verzoeker zelf ook wel eens iets. Als verzoeker iets koopt, mag [B.] dat uiteraard ook gebruiken. Als [B.] op vakantie is, past verzoeker op de poezen en geeft hij de planten water. Hij mag gebruik maken van de gezamenlijke ruimten zoals de woonkamer, de keuken en de badkamer. Zij kijken samen televisie in de woonkamer. Omdat reeds op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden sprake is van wederzijdse zorg, kan de beroepsgrond met betrekking tot de vakantie naar Italië buiten bespreking blijven.
4.9.
Verzoeker heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen boodschappen heeft gedaan met [B.], maar deze alleen heeft uitgeladen. Verzoeker komt daarmee terug op zijn eerdere, hierover op 5 juni 2013 afgelegde en ondertekende verklaring. Wat appellant heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om niet van de juistheid van die verklaring uit te gaan.
4.10.
Verzoeker heeft aangevoerd, zo begrijpt de voorzieningenrechter, dat hij huurder en kostganger is in de woning van [B.], waarover hij met haar een overeenkomst heeft gesloten, en dat ook daarom niet kan worden gesproken van een gezamenlijke huishouding. De voorzieningenrechter volgt verzoeker daarin niet. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de feiten en omstandigheden van dit geval, zoals vermeld in 4.8, duiden op een in een zakelijke relatie ongebruikelijke verbondenheid en op een mate van verantwoordelijkheid voor elkaar die de grenzen van een zakelijke relatie overschrijden. Daarbij wijst de voorzieningenrechter ook op de omstandigheid dat, zoals verzoeker heeft verklaard, de huur sinds januari 2011 niet is verhoogd. Ook de omstandigheid dat verzoeker gebruik mag maken van alle gezamenlijke ruimten in de woning, zoals genoemd in 4.8, en samen met [B.] in de woonkamer televisie kijkt, duidt niet op een zakelijke relatie.
4.11.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat verzoeker en [B.] gedurende de hier te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd.
4.12.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.13.
Onder deze omstandigheden is geen grond aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) P.J.M. Crombach
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over gezamenlijke huishouding.

HD