ECLI:NL:HR:2013:BZ9959

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/00226
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arrest en vonnis inzake derdenbeslag op koopsom van registergoed

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 oktober 2011. De zaak betreft een geschil over de rechtsgeldigheid van een derdenbeslag dat was gelegd op de koopsom van een registergoed. De eiser, die het beslag had gelegd, betwistte de beslissing van het hof dat het beslag opgeheven moest worden, omdat dit de levering van de woning aan de kopers zou belemmeren. De Hoge Raad oordeelde dat de Vormerkung, zoals geregeld in artikel 7:3 BW, niet de koper beschermt tegen derdenbeslag op de koopsom. Dit betekent dat het beslag niet (gedeeltelijk) opgeheven had mogen worden, ook niet als het beslag een hindernis vormt voor de nakoming van de koopovereenkomst. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en het vonnis van de voorzieningenrechter, maar alleen voor zover het ging om de proceskostenveroordeling. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering van de eiser tot opheffing van het beslag niet voor toewijzing vatbaar was, omdat het beslag reeds executoriaal was geworden en er geen sprake was van misbruik van recht. De proceskosten werden toegewezen aan de zijde van de eiser, die in cassatie was gegaan.

Uitspraak

12 juli 2013
Eerste Kamer
12/00226
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaten: mr. D. Rijpma en
mr. A. van Staden ten Brink,
t e g e n
1. [verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerders]

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
het vonnis in de zaak 190782/KG ZA 08-319 van de rechtbank Breda van 3 juli 2008;
het arrest in de zaak HD 200.076.710 van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 25 oktober 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerders] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerders] toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 8 mei 2013 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) [verweerders] hebben op 16 januari 2008 van het echtpaar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 1 en 2]) de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] (hierna: de woning) gekocht voor een koopsom van € 611.000,--.
De koopovereenkomst is op 23 januari 2008 overeenkomstig het bepaalde in art. 7:3 BW ingeschreven in het kadaster (hierna: de Vormerkung).
(ii) Ten tijde van de koop en de Vormerkung rustte op de woning een hypotheek van € 500.000,-- ten gunste van Nationale Nederlanden. Op de onverdeelde helft van [betrokkene 1] in de eigendom van de woning rustten een conservatoir beslag tot verhaal van ABN AMRO Bank voor een bedrag van € 72.000,-- en een executoriaal verhaalsbeslag van [A] Advocaten en Belastingadviseurs voor een bedrag van € 3.000,-- (hierna ook: de pre-Vormerkungsbeslagen).
(iii) Na de Vormerkung heeft [eiser] op 22 februari 2008 een conservatoir verhaalsbeslag op de woning doen leggen voor een vordering van ongeveer € 53.000,--. Voorts is op 21 mei 2008 nog een conservatoir verhaalsbeslag gelegd op verzoek van [betrokkene 3] voor een bedrag van ongeveer € 65.000,--.
(iv) [eiser] heeft bij verzoekschrift van 15 februari 2008 aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir derdenbeslag voor een op € 59.000,-- te begroten vordering ten laste van [betrokkene 1 en 2] (verkopers van de woning) onder [verweerders] (kopers van de woning).
Bij beschikking van 18 februari 2008 heeft de voorzieningenrechter het gevraagde verlof verleend onder de voorwaarden dat:
“- het beslag beperkt is tot het bedrag dat volgens de met de levering van de onroerende zaak belaste notaris niet is bestemd voor aflossing van de op het moment van de beslaglegging op de onroerende zaak rustende hypotheken;
- het verlof alleen geldt indien in het proces-verbaal van beslaglegging wordt opgenomen dat het beslag niet de storting van de koopsom onder de notaris blokkeert, indien de notaris, mede namens de kopers, voorafgaande aan de storting aan de beslaglegger schriftelijk laat weten:
i. dat de notaris het aan gerekestreerden toekomende gedeelte van de koopsom dat hij niet gebruikt voor aflossing van de hypotheek namens de kopers ten behoeve van [eiser] in depot houdt zolang het beslag loopt, alsmede
ii. dat de kopers de notaris machtigen en instrueren om namens hen aan [eiser] op te geven wat hij na afwikkeling van het transport in depot heeft.”
( v) De hiervoor onder (iv) vermelde tekst van de voorwaarden is niet opgenomen in het proces-verbaal van het op 25 februari 2008 ingevolge voormeld verlof onder [verweerders] gelegde conservatoire beslag. Bij herstelexploit van 25 juni 2008 heeft [eiser] die voorwaarden alsnog aan [verweerders] doen betekenen.
(vi) De rechtbank Breda heeft bij vonnis van 23 april 2008 de vordering van [eiser] tegen [betrokkene 1 en 2] toegewezen. [eiser] heeft dit vonnis op 8 mei 2008 doen betekenen aan [betrokkene 1 en 2], en op 16 mei 2008 aan [verweerders] (onder de mededeling dat bij gebreke van voldoening aan het vonnis door [betrokkene 1 en 2], het onder [verweerders] gelegde derdenbeslag executoriaal was geworden).
(vii) [eiser] heeft op 16 mei 2008 tevens executoriaal derdenbeslag doen leggen onder de notaris op al hetgeen deze aan [betrokkene 1 en 2] verschuldigd mocht zijn of mocht worden. De notaris heeft verklaard dat hij de in het verlof tot beslaglegging vermelde verklaring niet kon afleggen omdat in zijn visie niet alleen de hypotheekhouder, maar ook de beslagleggers van vóór de Vormerkung volledig uit de koopsom voldaan dienden te worden om de woning vrij van hypotheek en beslagen te kunnen leveren.
(viii) De woning is op 8 juli 2008 (na het hierna in 3.3 te vermelden vonnis van de voorzieningenrechter) aan [verweerders] geleverd.
3.2
In het onderhavige kort geding vorderen [verweerders], kort gezegd, opheffing van het op verzoek van [eiser] onder hen gelegde derdenbeslag op de koopsom, dan wel bepaling dat dit beslag waardeloos is tot het bedrag gelijk aan het deel van de koopsom dat benodigd is voor de voldoening van de hypothecaire schulden en van de vorderingen van de pre-Vormerkungsbeslagleggers ABN AMRO Bank en [A] Advocaten en Belastingadviseurs, met bepaling dat het beslag voor dat bedrag als opgeheven dient te worden beschouwd.
3.3
De voorzieningenrechter heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 3 juli 2008 de vorderingen van [verweerders] in die zin toegewezen dat door hem is bepaald “dat het ten behoeve van gedaagde [[eiser]] op 25 februari 2008 onder eisers [[verweerders]] gelegde beslag niet in de weg staat aan betaling van de koopsom onder de notaris die belast is met het transport van de woning, zulks onder de voorwaarden, cumulatief, dat eisers aan gedaagde, schriftelijk en tenminste vijf werkdagen vóór de betaling van de koopsom en vóór het beoogde transport meedelen: a) de naam van de notaris
die opdracht heeft gekregen tot verzorging van de eigendomsoverdracht van de door eisers gekochte woning, en b) de datum waarop deze opdracht aan de notaris is verstrekt, en c) de toezegging dat de daartoe strekkende opdracht aan deze notaris niet zal worden herroepen, en d) de geplande datum van het transport”.
Deze uitspraak komt naar het, in zoverre onbestreden, oordeel van het hof (rov. 4.3.2) neer op een opheffing van het derdenbeslag voor de situatie dat [verweerders] voldoen aan de in het dictum genoemde voorwaarden, teneinde [verweerders] in de gelegenheid te stellen om tegen betaling van de koopsom aan de notaris de woning vrij van hypotheek en pre-Vormerkungsbeslagen geleverd te krijgen.
3.4
Het hof heeft het vonnis bekrachtigd. Het overwoog daartoe onder meer, kort samengevat, dat met het bepaalde in art. 7:3 lid 3 BW een bescherming is beoogd van de koper van een registergoed tegen vervreemding of bezwaring van het desbetreffende registergoed na de Vormerkung, en dat aan deze bescherming afbreuk zou worden gedaan indien [eiser] de levering van de woning aan [verweerders] feitelijk onmogelijk maakt door vast te houden aan zijn beslag op de koopsom voor dat gedeelte dat niet nodig is voor de aflossing van de hypotheek. Voor zover door dat beslag een patstelling ontstaat die aan de levering van de woning in de weg staat, moet het belang van [verweerders] prevaleren boven het belang van [eiser] bij handhaving van dat beslag. (rov. 4.5.3)
Voorts overwoog het hof nog dat een afweging van de belangen van de koper tegen de belangen van degene die na de Vormerkung beslag legt, kan leiden tot de beslissing dat het beslag van laatstgenoemde op de koopsom moet worden opgeheven voor zover dit aan levering van het registergoed in de weg staat (rov. 4.7.2).
3.5.1
Volgens onderdeel 1.1 van het middel heeft het hof met zijn hiervoor weergegeven overwegingen miskend dat de Vormerkung als geregeld in art. 7:3 BW niet ertoe strekt de koper te beschermen tegen derdenbeslag op de koopsom, ook niet als dit beslag een hindernis vormt voor de effectuering van het recht van de koper op nakoming van de koopovereenkomst. Het beslag had dus niet (gedeeltelijk) opgeheven mogen worden op de grond dat het de nakoming van de in de openbare registers ingeschreven koopovereenkomst feitelijk onmogelijk maakt.
3.5.2
Het onderdeel treft doel. Met de Vormerkung is weliswaar beoogd de koper van een registergoed gedurende zes maanden na de inschrijving van de koop bescherming te bieden in zijn recht op daadwerkelijke nakoming van de koopovereenkomst, maar in het derde lid van art. 7:3 BW is limitatief opgesomd welke, nauwkeurig omschreven, rechtsfeiten niet tegen de koper kunnen worden ingeroepen. Tot die opsomming behoort niet het hier aan de orde zijnde, blijkens de parlementaire geschiedenis door de wetgever onder ogen geziene, geval van derdenbeslag onder de koper op de koopsom. Hoezeer ook in een dergelijk beslag een hindernis gelegen kan zijn voor de effectuering van het recht van de koper op daadwerkelijke nakoming van de koopovereenkomst, zulks brengt niet mee dat dit beslag moet worden opgeheven vanwege de inschrijving van de koopovereenkomst in de openbare registers op de voet van art. 7:3 BW en de daarmee door de wetgever beoogde bescherming van de koper (vgl. HR 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1252, NJ 2012/211). De beslissing van het hof is derhalve gebaseerd op een onjuiste rechtsopvatting.
3.6
De overige onderdelen behoeven geen behandeling.
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.
De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat naar aanleiding van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de voorzieningen-rechter de koopsom door [verweerders] is gestort onder de met het transport belaste notaris en dat vervolgens, na voldoening van de vorderingen van de hypotheekhouder (Nationale Nederlanden) en van ABN AMRO Bank en [A] Advocaten en Belastingadviseurs, de woning op 8 juli 2008 vrij van hypotheken en beslagen aan [verweerders] is geleverd. Als gevolg van een en ander is de vordering van [betrokkene 1 en 2] op [verweerders] waarop het beslag was gelegd, door betaling tenietgegaan. Gelet daarop kon vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter niet meer tot gevolg hebben dat het beslag op die vordering herleefde, nu wijzigingen in de rechtstoestand van het beslagen goed in de periode tussen de opheffing van het beslag door het vonnis van de voorzieningenrechter en de vernietiging van dat vonnis geëerbiedigd moeten worden (vgl. HR 26 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5960, NJ 2001/388 en HR 5 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9351, NJ 2009/154). Dit brengt mee dat [eiser] in zoverre geen belang meer had bij zijn hoger beroep, ook al was (ook) de voorzieningenrechter in zijn vonnis van dezelfde onjuiste rechtsopvatting uitgegaan als hiervoor vermeld.
[eiser] had bij zijn hoger beroep derhalve nog uitsluitend belang in verband met de door de voorzieningenrechter te zijnen laste uitgesproken kostenveroordeling. Nu het door [eiser] gelegde beslag op de koopsom reeds voorafgaande aan het geding voor de voorzieningenrechter executoriaal was geworden, en door [verweerders] niet was gesteld dat het beslag, met inachtneming van de hiervoor in 3.1 onder (iv) vermelde beperkingen, onnodig of vexatoir was of dat het te executeren vonnis berustte op een misslag of de tenuitvoerlegging daarvan misbruik van recht opleverde, was de vordering van [verweerders] tot opheffing van het beslag niet voor toewijzing vatbaar. Het hof had dan ook, met vernietiging van het vonnis in zoverre, alsnog [verweerders] in de kosten van de procedure in eerste aanleg moeten veroordelen, alsmede in die van het hoger beroep. De Hoge Raad zal doen wat het hof behoorde te doen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 25 oktober 2011, doch uitsluitend voor zover [eiser] is veroordeeld in de proceskosten van [verweerders] in hoger beroep;
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Breda van 3 juli 2008, doch uitsluitend voor zover [eiser] is veroordeeld in de proceskosten van [verweerders];
veroordeelt [verweerders] in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot:
  • in eerste aanleg op € 1.067,--;
  • in hoger beroep op € 3.056,80;
  • in cassatie op € 451,30 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, C.E. Drion, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
12 juli 2013.