ECLI:NL:HR:2013:BZ7394

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/00701
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in verzekeringsrechtelijke kwestie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2013 uitspraak gedaan over een cassatieberoep ingesteld door [eiser] tegen Goudse Schadeverzekeringen N.V. Het beroep in cassatie was gericht tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 6 november 2012 was gewezen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Goudse niet is verschenen in de procedure. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op grond van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Dit artikel stelt dat een partij die een cassatieberoep instelt, voldoende belang moet hebben bij het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van [eiser] geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat hij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van De Goudse op nihil zijn begroot. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.

Uitspraak

7 juni 2013
Eerste Kamer
13/00701
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes,
t e g e n
GOUDSE SCHADEVERZEKERINGEN N.V., mede handelend onder de naam Goudse Verzekeringmaatschappij N.V.,
gevestigd te Gouda,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en De Goudse.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 325454/HA ZA 08-3962 van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 januari 2009, 26 augustus 2009 en 26 januari 2011;
b. het arrest in de zaak 200.086.137/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 november 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen De Goudse is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid op de voet van 80a RO.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 16 april 2013 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2 en 3).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van De Goudse begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitters en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 7 juni 2013.