ECLI:NL:HR:2013:BZ1472
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vaststelling Nederlanderschap op basis van de Rijkswet op het Nederlanderschap
In deze zaak gaat het om een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van de verzoeker, die in de Verenigde Staten van Amerika woont. De verzoeker heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin zijn verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap werd afgewezen. De Hoge Raad verwijst naar de beschikking van de rechtbank van 5 april 2012, waarin de feiten en het verloop van het geding in feitelijke instantie zijn uiteengezet. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank aan zijn beschikking gehecht, evenals het cassatierekest van de verzoeker.
De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, heeft verzocht om het cassatieberoep van de verzoeker te verwerpen. De Advocaat-Generaal P. Vlas heeft in zijn conclusie eveneens geadviseerd om het beroep te verwerpen, met toepassing van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).
De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verzoeker verworpen. De beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en is in het openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth op 19 april 2013.