ECLI:NL:HR:2013:951

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
12/01651
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof Amsterdam in een asbestzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 24 januari 2012. De zaak betreft een strafrechtelijke kwestie met betrekking tot asbest. De verdachte, vertegenwoordigd door mr. L.E.M. Hendriks, had cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof Amsterdam voor herbehandeling van de zaak.

De Hoge Raad heeft de kwalificatie van de bewezenverklaring door het Hof beoordeeld. Het Hof had het bewezenverklaarde feit gekwalificeerd als het opzettelijk en wederrechtelijk brengen van een stof in de bodem, lucht of oppervlaktewater, met gevaar voor de openbare gezondheid. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze kwalificatie niet te verenigen was met de bewezenverklaring, mede gelet op de bewijsvoering die het Hof had vastgesteld.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd voor zover deze aan zijn oordeel onderworpen was en heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam, zodat deze opnieuw kan worden berecht op het bestaande hoger beroep. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de bewijsvoering en de kwalificatie van strafbare feiten in economische zaken.

Uitspraak

15 oktober 2013
Strafkamer
nr. 12/01651 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 24 januari 2012, nummer 23/000843-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 1 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.E.M. Hendriks, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof Amsterdam teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over de kwalificatie van de bewezenverklaring.
2.2.1.
De tenlastelegging, de bewezenverklaring en de bewijsvoering zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.2, 3.3 en 3.4.
2.2.2.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde onder aanhaling van art. 173a Sr gekwalificeerd als "opzettelijk en wederrechtelijk een stof op of in de bodem, in de lucht of in het oppervlaktewater brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is, terwijl het feit wordt begaan door een rechtspersoon".
2.3.
De door het Hof aan het bewezenverklaarde gegeven kwalificatie is, mede gelet op hetgeen het Hof in de bewijsvoering heeft vastgesteld, niet te verenigen met de bewezenverklaring.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, Economische Kamer, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 oktober 2013.