Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 30 november 2012, nr. 12/02402, ECLI:NL:HR:2012:BY4569.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende die het niet eens was met de uitspraak van de Hoge Raad van 30 november 2012, onder nummer 12/02402, ECLI:NL:HR:2012:BY4569. De belanghebbende stelde dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven tot herziening van het eerdere arrest.
De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk is. De Raad oordeelde dat het ingediende verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt, omdat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:88, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Dit betekent dat de Hoge Raad niet kon concluderen dat er voldoende grond was voor herziening van het eerdere arrest.
De beslissing van de Hoge Raad is genomen na overleg met de Procureur-Generaal en is openbaar uitgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van de vereisten voor ontvankelijkheid van herzieningsverzoeken en de strikte criteria die daarbij gelden. De Hoge Raad heeft de zaak afgesloten door het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren, waarmee de eerdere uitspraak in stand blijft.