Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
10 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, gedateerd 23 december 2011, met nummer 24/001315-10. De verdachte, geboren in 1974, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. D.C. Keuning, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. Deze middelen zijn aan het arrest gehecht en maken daar deel van uit. De Advocaat-Generaal, T.N.B.M. Spronken, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiemiddelen niet gegrond zijn.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit houdt in dat de Hoge Raad van oordeel is dat de aangevoerde middelen niet voldoende zijn om het eerdere oordeel van het Gerechtshof te herzien.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 10 december 2013. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De griffier S.P. Bakker was ook aanwezig bij deze uitspraak.