ECLI:NL:HR:2013:1596

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
5 december 2013
Zaaknummer
13/01806
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen aansprakelijkstelling op grond van de Invorderingswet 1990

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende, een Belgische entiteit, tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een beschikking tot aansprakelijkstelling op grond van de Invorderingswet 1990, waarbij belanghebbende aansprakelijk werd gesteld voor door [A] B.V. te [Q] verschuldigde loon- en omzetbelasting over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 januari 2008. De beschikking van de Ontvanger van 11 april 2008 werd na bezwaar gehandhaafd, waarna de Rechtbank te Breda het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde.

De Hoge Raad heeft eerder, op 24 februari 2012, een arrest gewezen waarin de uitspraak van het Gerechtshof werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Het Hof heeft vervolgens het hoger beroep ongegrond verklaard, waarop belanghebbende opnieuw cassatie heeft ingesteld met vier middelen. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Het arrest is gewezen door vice-president J.A.C.A. Overgaauw, samen met de raadsheren R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 6 december 2013.

Uitspraak

6 december 2013
Nr. 13/01806
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, van 26 februari 2013, nr. 12/00104, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda (nr. AWB 08/5433) betreffende een beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990.

1.Het geding in feitelijke instanties

Belanghebbende is bij beschikking van de Ontvanger van 11 april 2008 op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 aansprakelijk gesteld voor door [A] B.V. te [Q] verschuldigde loon- en omzetbelasting over in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 januari 2008 gelegen tijdvakken, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger is gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 08/5433) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
Dit hof (nr. 09/00687) heeft het beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

2.Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2012, nr. 10/05089, ECLI:NL:HR:2012:BV6722, BNB 2012/121, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.

3.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij vier middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

4.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2013.