ECLI:NL:HR:2013:1562

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
12/00409
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake bedreiging met een vuurwapen en poging tot diefstal met valse sleutels

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en poging tot diefstal met valse sleutels. De Hoge Raad heeft de zaak gedeeltelijk vernietigd en terugverwezen naar het Gerechtshof. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 2 december 2009, waarbij de verdachte een vuurwapen toonde aan een agent van de regiopolitie Amsterdam Amstelland, [betrokkene 1]. De verdachte had op dat moment het wapen in zijn hand en maakte een dreigende beweging in de richting van de agent. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de bedreiging niet zonder meer kon worden afgeleid uit de bewijsvoering, waardoor de uitspraak van het Hof niet naar de eisen der wet was gemotiveerd. Daarnaast was er een tweede tenlastelegging van poging tot diefstal met valse sleutels, waarbij de verdachte op 22 april 2009 met ontvreemde bankpassen geld probeerde te pinnen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de bewezenverklaring van deze poging tot diefstal terecht had gekwalificeerd. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de bedreiging en de opgelegde straf, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de bedreiging.

Uitspraak

3 december 2013
Strafkamer
nr. S 12/00409
SG/ABO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 januari 2012, nummer 23/004020-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit, waaronder begrepen de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de te dien aanzien opgelegde schadevergoedingsmaatregel, alsmede ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat het onder 3 bewezenverklaarde, mede bezien in het licht van een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer, niet uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid, meer in het bijzonder niet dat de verdachte met opzet heeft gehandeld.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat hij:
"op 2 december 2009 te Amsterdam, [betrokkene 1], agent van de regiopolitie Amsterdam Amstelland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend op korte afstand een vuurwapen aan voornoemde [betrokkene 1] getoond."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"8. Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 17 maart 2010, opgemaakt door de rechter-commissaris J.D.C. Ventevogel en de griffier E.L. Rosbeek. Dit proces-verbaal houdt - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - als de op genoemde dag tegenover de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam, afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik was op 2 december 2009 op het politiebureau in De Pijp (het hof begrijpt: te Amsterdam) toen ik hoorde dat er een gewapende overval had plaatsgevonden op een makelaarskantoor in de [a-straat]. Ik was in uniform gekleed en ik was met collega's in een burgerauto de richting van de Rai opgereden. Toen ik op de privéweg van de Rai reed die parallel loopt aan de kade hoorde ik naast mij een schotenwisseling. Aan het eind van de weg heb ik de auto geparkeerd. Dat was ter hoogte van de brug naar het Beatrixpark. Ik ben toen over een muur van ongeveer anderhalve meter geklommen om bij de kade te komen. Ik zag de verdachte pas toen hij op mij af kwam fietsen. Ik denk dat wij elkaar zagen op een afstand van ongeveer tien tot vijftien meter. Ik zag dat de verdachte schrok toen hij mij zag en in een half slippende beweging met zijn fiets tot stilstand kwam. Toen was de afstand tussen hem en mij ongeveer zes à zeven meter. Toen hij die slippende beweging maakte, richtte hij met een zwaaibeweging zijn wapen op mij. In mijn beleving had hij het wapen al in de hand toen hij aan kwam fietsen. Hij riep naar mij: "Doe het niet, doe het niet". Ik had op dat moment mijn wapen nog niet getrokken. Ik heb het pas gedaan toen ik zag dat hij het wapen op mij richtte en toen heb ik ook direct geschoten. Ik zag dat hij viel nadat ik had geschoten. Ik heb tegen hem geroepen: "Doe het wapen weg of ik schiet". Toen hij gevallen was, bracht hij zijn beide handen naar zijn rechterbeen.
9. Een proces-verbaal van de terechtzitting in hoge beroep van 20 december 2011. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik had het wapen in mijn hand. Ik had geen tijd om wapen weg te steken. Met mijn linker hand hield ik het stuur vast, met mijn rechter hand het wapen. Ik fietste in de richting van het bruggetje bij de kade van het Beatrixpark en de RAI te Amsterdam. Daar zag ik op een afstand van 3 à 4 meter van mij vandaan een man in uniform, [betrokkene 1], met een in mijn richting getrokken pistool staan. Ik wist niet wat mij overkwam. Ik heb tegen hem gezegd: "Doe het niet". Hij schoot mij in mijn rechter bil. Dat was een schampschot. Ik viel daardoor van mijn fiets. Ik heb niet op hem geschoten. Ik ben in doodsangst doorgefietst.
10. Een proces-verbaal van verhoor getuige met proces-verbaalnummer 20090099 en documentnummer 0912031500.G01 van 3 december 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (niet doorgenummerd). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
Op woensdag 2 december 2009 bij het Beatrixpark te Amsterdam zag ik dat de verdachte op zijn fiets sprong en wegreed. Ik hoorde vervolgens iemand roepen. Ik meende daarbij de stem van [betrokkene 1] te herkennen. Vervolgens hoorde ik enkele keren schieten. Ik zag dat de verdachte met zijn fiets onderuit ging. Ik zag dat hij overeind krabbelde, op zijn fiets sprong en over het bruggetje wegreed in de richting van het park."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Ten aanzien van hetgeen onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat zijn cliënt geen opzet heeft gehad om [betrokkene 1] te bedreigen, nu de verdachte al fietsend het vuurwapen in zijn hand hield en dit niet op [betrokkene 1] heeft gericht.
Het hof overweegt als volgt.
(...)
De verdachte pakte zijn fiets en rende weg in de richting van het Beatrixpark. Blijkens het proces-verbaal van 3 december 2009 van het verhoor van verbalisant [betrokkene 1] bij de politie en zijn verklaring bij de rechter-commissaris van 17 maart 2010 is [betrokkene 1], in uniform gekleed, in zijn dienstvoertuig naar de achterkant van de RAI gereden. [betrokkene 1] hoorde dat er werd geschoten, is uitgestapt en in de richting van het Beatrixpark gelopen. Hij zag dat er een fietser (het hof begrijpt, en verder te noemen,: de verdachte) zijn kant op kwam rijden, die zichtbaar schrok toen hij [betrokkene 1] zag. De verdachte liet zijn fiets met een slipbeweging op ongeveer 3 à 4 meter voor [betrokkene 1] tot stilstand komen en riep: "Doe het niet, doe het niet". De verdachte had een wapen in zijn hand en maakte daarmee een zwaaiende beweging in de richting van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] trok zijn dienstwapen en schoot op de benen van de verdachte. De verdachte werd geraakt en viel van zijn fiets. Hij krabbelde overeind en hij reed op zijn fiets in de richting van het Beatrixpark. Enige tijd later werd de verdachte door de politie in het Beatrixpark aangehouden.
(...)
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij, toen hij van [betrokkene 2] wegfietste, geen tijd had om zijn wapen weg te stoppen en dat hij nog met het wapen in zijn hand op zijn fiets plotseling met een man in uniform werd geconfronteerd (het hof begrijpt: verbalisant [betrokkene 1]). Uit de verklaringen van verbalisant [betrokkene 1] blijkt dat de verdachte op korte afstand met een wapen in zijn hand een zwaaiende beweging in zijn richting heeft gemaakt. Dit was voor [betrokkene 1] aanleiding om met zijn dienstwapen in de richting van de verdachte te schieten. Naar oordeel van het hof heeft de verdachte door aldus te handelen opzettelijk [betrokkene 1] bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht."
3.3.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448) en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252, NJ 1984/479).
3.4.
Aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte "opzettelijk" dreigend op korte afstand een vuurwapen aan voornoemde [betrokkene 1] heeft getoond niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsvoering, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.5.
Het middel slaagt.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel klaagt over het onder 7 bewezenverklaarde.
4.2.1.
Aan de verdachte is onder 7 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 22 april 2009 te Amsterdam, in elk het geval in Nederland, ter uitvoering van door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit één of meer geldautoma(a)t(en) weg te nemen een of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 3] en/of ABN Amro, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot de plaats des misdrijfs te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten een of meer ontvreemde bankpas(sen) (ABN Amro privépas met rekeningnummer [0001] en/of zakelijke pas met rekeningnummer [0002]) (op naam van [betrokkene 3])."
4.2.2.
Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 22 april 2009 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit één geldautomaat weg te nemen geldbedragen, toebehorende aan [betrokkene 3] en/of ABN Amro, en dat weg te nemen geld onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten ontvreemde bankpassen ABN Amro privépas met rekeningnummer [0001] en zakelijke pas met rekeningnummer [0002] op naam van [betrokkene 3]."
4.2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"14. Een proces-verbaal van aangifte met proces-verbaalnummer 2009109825-1 van 24 april 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar N.M. (niet doorgenummerd). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 3], zakelijk weergegeven:
Op 22 april 2009 was ik in de winkel op de [b-straat 1] te Amsterdam. Ik hoorde de bel van de deur en ik zag dat er een man met een capuchon op en een sjaal voor zijn gezicht binnen kwam. Hij liep met een zwartkleurig pistool gericht op mij de winkel in. Ik hoorde hem zeggen: 'Dan wil ik jouw pinpas hebben en schrijf jouw pincode op.' Ik heb vervolgens een pen gepakt en ik heb de pincode opgeschreven. Dat heb ik aan hem gegeven. Ik heb de ABN-AMRO privépas en de ABN-AMRO zakelijke bankpas aan de man gegeven. Het rekeningnummer van de privépas is [0001] en van de zakelijke pas [0002]. De pincode die ik aan de man gaf hoort bij de privé bankpas. De zakelijke bankpas heeft geen pincode.
15. Een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 8 september 2010. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven:
U houdt de camerabeelden van een aantal pintransacties bij de bank voor. Ik ben de man op de camerabeelden. Ik heb twee bankpassen van [betrokkene 4] gekocht. Ik dacht dat de passen gewoon gerold waren.
16. Een proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 december 2011. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik beken dat ik op 22 april 2009 in Amsterdam met bankpassen heb gepind, dat is onder 7 ten laste gelegd. Rond 17.15 uur belde [betrokkene 4] mij om te vragen of ik interesse in die pasjes had. Op dat moment was ik bij mijn appartement in de Rivierenbuurt, in "de Pijp", te Amsterdam. Ik vond het interessant en ik heb hem daarvoor 150 euro gegeven. Ik heb niet aan [betrokkene 4] gevraagd hoeveel geld er op rekeningen stond. Ik had snel geld nodig. De huur van mijn woning was 900 euro per maand. Het adres van die woning wil ik niet noemen. Ik kreeg van hem de pincodes op een papiertje erbij. Deze pincodes bleken niet juist te zijn. Ik heb niet aan hem gevraagd wanneer deze waren gestolen. Ik wist dat het geen zuivere koffie was met die pasjes, maar ik wist niet dat ze bij een overval waren buitgemaakt. Ik heb zonder vermomming gepind."
4.3.1.
Voor zover het middel betoogt dat het Hof heeft verzuimd de dagvaarding ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde feit nietig te verklaren aangezien de feitelijke omschrijving van de tenlastegelegde gedragingen onvoldoende is, kan het middel niet tot cassatie leiden omdat een dergelijk verweer niet voor het eerst in cassatie kan worden gevoerd. De beoordeling van het verweer dat de dagvaarding nietig is op grond van een onvoldoende feitelijke omschrijving van de tenlastegelegde gedraging, hangt immers samen met waarderingen van feitelijke aard - onder meer wat betreft de vraag of en in hoeverre bij de verdachte onduidelijkheid heeft bestaan over hetgeen hem wordt verweten - waarvoor in cassatie geen plaats is.
4.3.2.
Voor zover het middel klaagt dat het Hof het bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als "poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels" aangezien de feitelijke omschrijving van de tenlastegelegde gedragingen onvoldoende is, geldt dat - mede gelet op de bewijsvoering - de bewezenverklaring redelijkerwijs zo moet worden opgevat dat met de nader omschreven bankpassen is gepoogd geld weg te nemen uit een geldautomaat. Het Hof heeft het bewezenverklaarde terecht gekwalificeerd als voormeld.
4.4.
Het middel faalt.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vierde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 december 2013.